Geboekt – Trip naar Ferrara met Giorgio Bassani. Tweede stop: ‘De gouden bril’

De Joods-Italiaanse auteur Giorgio Bassani (1916-2000) groeide op in Ferrara. Op zijn zevenentwintigste verhuisde hij naar Rome, maar Ferrara liet hem niet los. Integendeel, hij vereeuwigde zijn geboortestad in een reeks onderling verbonden verhalen, novellen en romans: Il Romanzo di Ferrara. Een van die romans is De gouden bril uit 1958. Hij gaat over Athos Fadigati, de dokter die erg geliefd was in de stad, tot hij persona non grata werd vanwege zijn seksuele geaardheid.

Dokter Fadigati: talk of the town

Athos Fadigati duikt al even op aan het eind van De tuin van de familie Finzi-Contini (1962). De verteller zit in zak en as sinds het duidelijk is dat het niets wordt tussen hem en Micòl Finzi-Contini. Hij gaat in die dagen geregeld op stap met een Milanees die hij kent van de tennispartijtjes op het landgoed van Micòls ouders. Nu eens lopen ze langs de kierende deuren van de verlichte interieurs van de bordelen in de Via delle Volte. Dan weer zakken ze voor een glas wijn af naar de taverne Al Brindisi naast de Dom. Daar brengt de verteller het gesprek op een augustusavond op het tragische lot van de neus-, keel- en oogarts Athos Fadigati.

De gouden bril

Dezelfde verteller is aan het woord in De gouden bril, het verhaal van dokter Fadigati’s ondergang. Toen het de arts nog voor de wind ging, had hij een bloeiende praktijk in de Via Gorgadello (intussen omgedoopt tot Via Adelardi), vlak bij Al Brindisi. Hij was discreet, hoffelijk en onbaatzuchtig naar de armste patiënten toe. Al kwam hij uit Venetië, hij werd in Ferrara dan ook op handen gedragen. Hij was bovendien een vaste waarde in het avondlijke straatbeeld. Hij had immers de gewoonte om zijn dagen af te sluiten met een wandeling door stad. Je kon er je klok op gelijkzetten: om acht uur, kwart na acht verliet hij zijn praktijk.

‘Hij bleef een ogenblik in de deuropening staan, keek omhoog, naar rechts, naar links, alsof hij onzeker was over het weer en over welke kant hij op moest. Dan pas ging hij op weg, voegde hij zich bij de menigte die om die tijd, zomer of winter, traag langs de verlichte etalages van de Via Bersaglieri del Po stroomde als door de Mercerie in Venetië. Waar hij heen ging? Hij wandelde wat rond, schijnbaar zonder duidelijk doel.[…]

Tussen acht en negen uur ’s avonds kon je zijn lange, forse gestalte op elk willekeurig punt in de stad zien verschijnen, compleet met gleufhoed, gele handschoenen en, in de winter, een met opossum gevoerde overjas en een wandelstok die met het handvat in de rechterzak was gehaakt. Soms ontdekte je hem ineens in de Via Mazzini of de Via Saraceno, bij een etalage die hij vol aandacht bekeek over de schouder van iemand die vóór hem stond. Hij was vaak te vinden bij de tientallen kramen met snoep en snuisterijen aan de zuidkant van de dom, of op de piazza Travaglio, of in de Via Garibaldi, waar hij zonder iets te zeggen de schamele koopwaar monsterde. Maar het liefst kuierde Fadigati over de smalle, overvolle trottoirs van de Via San Romano, onder de lage arcaden, waar een scherpe lucht hing van gebakken vis, vlees, goedkope wijn en kaas […]’.

‘Schandelijke’ vriendschap

Fadigati viel evenwel uit de gratie na een zomervakantie in Riccione, onder Ferrarezen een geliefde badplaats aan de Adriatische Rivièra. De dokter was toen om en bij de veertig en trok er op met Eraldo Deliliers. Deliliers was een blonde god. Hij studeerde politieke wetenschappen. Hij had een vals karakter en was maar half zo oud als de dokter.

Filmaffiche van de Franse release (1987) van Giuliano Montaldo’s drama ‘Gli occhiali d’oro’ met Philippe Noiret in de rol van dokter Fadigati.

In de rode Alfa Romeo, die Fadigati voor Deliliers kocht, verlieten de twee Riccione om de kuststreek verder te verkennen. De achtergebleven badgasten praatten op het strand nauwelijks nog over iets anders dan over die zogenaamd schandelijke vriendschap. Toen Fadigati en Deliliers opnieuw neerstreken in het Grand Hôtel, voedden de twee de achterklap nog verder door een kamer te delen. Fadigati leefde op een wolk, tot Deliliers zich ontpopte tot zijn beul en openlijk met hem de vloer aanveegde.

De verteller zag het vanop de eerste rij gebeuren en voelde een bijzondere verbondenheid met de dokter. Hij herkende het gevoel om zo respectloos vertrapt te worden. Het deed hem vanwege zijn Joodse afkomst namelijk denken aan de afwijzing die hij zelf ondervond sinds het begin van Mussolini’s rassencampagne.

Vermoedens over Fadigati’s homoseksualiteit leefden er voordien wel al in Ferrara, maar zolang de dokter er niet mee te koop liep, kraaide er geen haan naar. De verteller was niet van plan geweest om na die zomer, zoals zovele anderen, met een grote boog om de dokter heen te lopen. Toch zagen ze elkaar pas voor het eerst opnieuw op een mistige avond in november. Het gebeurde toen de verteller een bordeel verliet. Hij hoorde een man met zware, trage stappen naderen door de steeg, struikelend over de puntige keien. Het was Fadigati. Ze maakten een vage afspraak om elkaar enkele dagen later te treffen, maar zover zou het niet meer komen.

Meer lezen?

  • Giorgio Bassani: De gouden bril. Vertaald door Jan van der Haar. De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2018, 144 pagina’s. ISBN: 9789023499169