Geboekt – Trip naar Ferrara met Giorgio Bassani. Derde stop: ‘De laatste jaren van Clelia Trotti’

Piazza della Certosa

In 1938 kondigde Mussolini antisemitische wetten af waardoor Joodse Italianen hun rechten en vrijheden ernstig beknot zagen. Sommigen keken verlamd toe, anderen emigreerden of sloten zich aan bij het verzet tegen het fascisme. Giorgio Bassani koos voor die laatste optie. De jaren waarin hij deelnam aan de partizanenstrijd, hebben hem meer dan enige andere periode in zijn leven getekend. Zonder die intense episode was hij naar eigen zeggen misschien zelfs nooit schrijver geworden. Voor veel van zijn leeftijdsgenoten was het een moeilijkere afweging tussen blijven en weggaan. In zijn novelle De laatste jaren van Clelia Trotti voert hij de jonge Ferrarees Bruno Lattes op, die het antwoord op die hondsmoeilijke vraag hoopt te vinden bij een verrassende stadsgenote.

Plechtige uitvaart

Bruno Lattes is een van de Joodse vrienden van Alberto en Micòl uit De tuin van de familie Finzi-Contini. In de herfst van 1946 reist hij vanuit Amerika naar Ferrara voor de uitvaartplechtigheid van Clelia Trotti, een gewezen onderwijzeres en boegbeeld van het Ferrarese socialisme. Ze stierf drie jaar eerder al, tijdens de Duitse bezetting, in de gevangenis van Codigoro op zo’n veertig kilometer ten oosten van Ferrara. De overbrenging van haar stoffelijk overschot is een eerherstel, dat Bruno niet wil missen.

Bevat o.a. de novelle ‘De laatste jaren van Clelia Trotti’

Tijdens de uitvaart op de monumentale begraafplaats La Certosa dwalen Bruno Lattes’ gedachten af naar de vooravond van WO II. Hij was er toen heilig van overtuigd dat niemand minder dan Clelia Trotti de persoon was, om hem de knoop te helpen doorhakken: moest hij Italië en het oprukkende fascisme ontvluchten, of blijven en in de tegenaanval gaan?

Schriel en slonzig vrouwtje met huisarrest

Clelia Trotti in die dagen te pakken krijgen was geen sinecure. Ze had huisarrest en hield haar adres geheim. Na wat speurwerk vernam Bruno van de schoenmaker op de Piazza Santa Maria in Vado dan toch dat hij het niet te ver moest zoeken. Ze woonde namelijk gewoon bij haar zus. Meermaals ging hij daar in de via Fondo Banchetto 36 aankloppen. Telkens verscheen niet Clelia Trotti, maar wel de logge gestalte van haar zus in de deuropening. Steevast stuurde zij hem weg.

Tot er op een middag in de sprookjesachtige stilte van de uitgestorven straat een schriel, slonzig vrouwtje voor Bruno op de drempel staat. Clelia Trotti heeft veel van een begijntje. Tegelijk ziet Bruno in de glinstering in haar ogen nog een glimp van de onstuimige heldin van de arbeidersklasse. In haar blik gloort nog iets na van de activiste die bekendstond om haar vasthoudende toewijding aan de socialistische partij en om haar niet aflatende antifascistische verzet. Maar gaat zij hem kunnen helpen? Hij vreest ervoor.

Clandestiene uitstapjes

Zijn komst wekt anders wel haar oude strijdlust op. Vurig hoopt ze om de jonge Bruno voor de kar van de socialistische zaak te spannen. Daarvoor waagt ze zich na de verduistering zelfs aan clandestiene uitstapjes naar zijn huis in de Via Madama:

Het was allemaal spel natuurlijk, typisch een spel van gevangenen, bepaald door bitterheid en gemis maar ook – en Bruno vond dat niet onplezierig – door de sfeer van erotische heimelijkheid die te danken was aan het uur waarop hun ontmoetingen plaatsvonden, na het avondeten, aan het feit dat zij wel eens wat later kwam en hij dan het wachten bekortte met lezen of met lessen voorbereiden, maar vooral aan de zachte, steelse klop op het luik, buiten, die hem op een gegeven moment deed schrikken’.

Open en bloot

Het duurt echter niet lang vooraleer het toezicht op Clelia Trotti verscherpt. Daarop beginnen zij en Bruno elkaar op klaarlichte dag te ontmoeten op de piazza della Certosa. Daar op het immense grasveld geven ze zich tussen spelende kinderen en verliefde stelletjes over aan de serene, vriendelijke sfeer op en rond de begraafplaats. Met deze dood-leuke uitstraling van het kerkhof opent overigens de novelle:

‘Wie het grote complex van de gemeentelijke begraafplaats van Ferrara mooi zou noemen, zo mooi dat het werkelijk vertroosting schenkt, zou daarmee ook bij ons waarschijnlijk aanleiding geven tot het nodige gelach, tot de onvermijdelijke bezweringsgebaren waarmee men in Italië prompt reageert op alles wat met droge ogen over de dood wordt gezegd. Toch valt niet te ontkennen dat je aan het eind van de via Borso d’Este […] altijd een vrolijk , bijna feestelijk gevoel krijgt wanneer je ineens de piazza della Certosa en het kerkhof voor je ziet liggen.’

De San Cristoforokerk vormt het middelpunt van de lange, warmrode zuilengalerij langsheen het grasveld van La Certosa. De bogenrijen strekken zich als open armen uit naar het licht. In deze omgeving, aldus de vertelstem, is er weinig dat aan de dood herinnert:

‘Zelfs de twee paar stenen engelen die zich verheffen op de uiteinden van de zuilengalerij, wachtend op een teken uit de hemel om de lange, bronzen trompetten die ze al klaar houden tot klinken te brengen, hebben niets angstaanjagends.’

Bij Bruno om de hoek

Wat Bruno vreesde, komt uit: Clelia Trotti is een gevangene van haar eigen hersenschimmen en ziet niet echt wat hij nodig heeft.

Uiteindelijk heeft hij Italië verlaten, in tegenstelling tot Giorgio Bassani. Die woonde overigens bij Bruno om de hoek, in de Via Cisterna del Follo 1. In 1943 kwam hij vanwege zijn rol in het verzet in het vizier van de geheime diensten. Die zetten hem van mei tot juli 1943 gevangen in de Via Piangipane. In de voormalige gevangenis is nu het Nationaal Museum van het Italiaanse Jodendom en de Shoah (MEIS) gehuisvest. Na zijn vrijlating wachtte Bassani ondergedoken in Rome de bevrijding af.

Via Cisterna del Follo, 1

Meer lezen?

  • Giorgio Bassani: ‘De laatste jaren van Clelia Trotti’ in Binnen de muren. Vertaald door Jan van der Haar. De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2018, 208 pagina’s. ISBN 978 94 031 0250 4
  • Clelia Trotti is geïnspireerd op de Italiaanse politieke heldin Alda Costa (1876-1944).
  • Een andere roman waarin het Italië van de jaren 1939 – 1943 tot leven komt, is Al onze gisterens uit 1952. De schrijfster, Natalia Ginzburg (1916-1991), was een tijdgenote van Giorgio Bassani en net als hij van Joodse afkomst.

Anna is een jaar of zestien aan het begin van de roman. Door haar ogen volg je het wel en wee van haar familie. Elk op hun manier proberen Anna, haar vader, haar zus Concettina en haar broers Ippolito en Giustino iets van het leven te maken. Trouwen en bevallen, meer of minder gelukkige keuzes maken, van mening verschillen, naar het vakantiehuis op het platteland gaan, afscheid nemen, verhuizen en rouwen, al deze grote en kleine gebeurtenissen kleuren hun dagen. Tegelijk creëert Natalia Ginzburg bijna terloops een aangrijpend tijdsbeeld van de jaren, waarin het fascisme de maatschappelijke verhoudingen in Italië zwaar onder druk zette.