Geboekt – ‘Het Strand van Oostende’: Brussel – Oostende – Brussel met Jacqueline Harpman

De Brusselse Jacqueline Harpman (1929-2012) schreef La Plage d’Ostende in 1991. In deze roman wordt Émilienne Balthus op haar elfde een tweede keer geboren, wanneer ze valt voor de veertien jaar oudere, veelbelovende schilder, Léopold Wiesbeck. Van dan af aan is ze overgeleverd aan de gratie van zijn blik die op haar rust, al wordt ze nooit zijn rechtmatige wederhelft. Het Strand van Oostende loopt over van hunkering en baadt in vervlogen tijden. Toch is het verhaal niet passé. Een wederzijdse maar niettemin onmogelijke liefde blijft immers tot de verbeelding spreken. Brussel, Oostende en ook het Meer van Genval delen in de schittering van de bitterzoete romantiek.

Een afwezige glimlach

‘Zodra ik hem zag, wist ik dat Léopold Wiesbeck de mijne zou worden. Ik was elf jaar, hij vijfentwintig.’ Zo begint het relaas van Émilienne Balthus. Léopold Wiesbeck is op dat moment, lees kort na de Tweede Wereldoorlog, een veelbelovende schilder. Zodoende is hij een graag geziene gast in het societyleven, dat zich in de Brusselse mondaine kringen weer op gang trekt: theevisites, tuinfeesten, huisconcerten, recepties en soirees. In die wereld van opgedofte vrouwen, rotansalons, ivoren sigarettenpijpjes en schalen vol petitfours gunt hij Émilienne een afwezige glimlach, die haar uit het lood slaat.

Van dan af is deze man van weinig gebaren een deel van haar. Al zal hij daar zelf pas vier jaar later achter komen. Eerst hoort hij het in Keulen donderen, wanneer ze er op haar vijftiende op hint. Dan slaat de bliksem ook op hem in, hoewel ze eigenlijk onmogelijk hun hart aan elkaar kunnen verpanden. Niet alleen is zij nog minderjarig, hij is intussen getrouwd met Blandine, van wie het fortuin hem de vrijheid geeft om zonder wereldse zorgen te schilderen.

De ongeoorloofde liefde tussen Émilienne en Léopold laat zich echter niet bedwingen. Die passie kolkt door de roman en geeft het boek kleur, net als de locaties, waar het verhaal zich afspeelt.

De grijze spiegel van het Meer van Genval

In de nadagen van WO II kopen Émiliennes ouders een villa bij het Meer van Genval, op een vijfentwintig kilometer van Brussel. Het zicht op het doorgaans grijze wateroppervlak is er in combinatie met de lichtinval bijzonder. Dat stelt ook Léopold vast, wanneer hij er de eerste keer komt: ‘Er zit iets in het licht van dit huis.’ Émiliennes vader stelt hem daarop voor om er te blijven logeren, terwijl hijzelf met vrouw en kind de maand juli in Oostende doorbrengt.

Als dank voor zijn verblijf laat Léopold een schilderij achter voor de familie Balthus. Émilienne zal het haar hele leven houden. Nochtans heeft ze er een hekel aan. Voor haar staat het immers voor de afstand die er tussen hun tweeën was op het moment dat hij het maakte:

‘Men heeft het vaak willen kopen, maar ik kan er geen afstand van doen, vanwege het grijs van het meer, dat voor mij de kleur van mijn leven is, dat volkomen zuivere grijs, zonder schakeringen, dat verschrikkelijke ijs waardoor ik bevangen was geraakt toen ik Léopold voor het eerst zag, toen hij mijn leven aan het zijne ketende en mij slechts verlangen en wilskracht liet.’

De bevroren Noordzee in Oostende

In de winter waarin Émilienne dertien is, is het zo koud dat de Noordzee bevriest. Samen met een handvol vrienden, onder wie Léopold, sporen haar ouders met haar van Brussel naar Oostende, om dit uitzonderlijke schouwspel met eigen ogen te zien.

De golven die midden in hun beweging bevriezen, zijn wonderbaarlijk, daar is iedereen het over eens. Onder de vele wandelaars aan het strand heerst dan ook een eerbiedwaardige stilte. Slechts een paar enkelingen wagen zich vanaf de zandplaten op het ijs:

‘Een stukje maar, want de bevroren zee was angstaanjagend zoals ze daar lag, stilgelegd, verstard, roerloos, midden in een woeste opwaartse beweging, terwijl ze zich ieder moment weer met verwoestende kracht naar beneden kon storten.’

De bevroren zee tijdens de winter van 1946-1947 – Bron: M015567 Beeldbank Kusterfgoed/Oostende

Eenmaal uitgekeken, trekt het gezelschap richting de dijk. Alvorens in een taverne van de bijtende kou te bekomen, maakt de groep wel nog een ommetje via een andere bezienswaardigheid: het bloemenuurwerk.

Deze uurwerken ontstonden in de negentiende eeuw en bestaan uit een bloemenmozaïek rond klokwijzers die aangedreven worden door een ondergronds mechanisme. Het exemplaar dat je vandaag in Oostende in het Leopoldpark vindt, ligt nog maar sinds 1963 op die plek. Eerdere versies ervan werden vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog of moesten plaats maken voor het gemotoriseerde verkeer.

Bron: M004510 Beeldbank Kusterfgoed/Oostende

‘Het Strand van Oostende’

Geen haar op Léopolds hoofd denkt eraan om binnen bij een haard te gaan zitten opwarmen, terwijl er buiten een overweldigend schouwspel in talloze tinten grijs woedt. Niet alleen de zee, ook het strand fascineert hem trouwens, want zand en sneeuw zijn er in het zwakke zonlicht nauwelijks van elkaar te onderscheiden.

De bevroren zee tijdens de winter van 1946-1947 – Bron: M015568 Beeldbank Kusterfgoed/Oostende

Alleen had hij er niet aan gedacht om schildersspullen mee te nemen. Émilienne, die zoals wel vaker niet bij hem weg te slaan is, weet gelukkig raad. Zij kent Oostende immers op haar duimpje van de zomervakanties. Zelfs nu er nauwelijks winkels open zijn, scoort ze dan ook zonder veel moeite verftubes, een – weliswaar slecht – penseel en broodplanken om op te schilderen.

Terwijl de rest van het gezelschap voor de lunch koers zet naar Hotel du Parc, mengt Léopold op de houten broodplanken grijze, vale en zandkleurige tinten. Van een schilderij is geen sprake, zelfs niet van een opzet ervoor. Er vallen hooguit wat vegen te zien.

Met die kleurvegen in gedachten zal Léopold twee jaar later, in december 1950, in Genval, uitkijkend over het grijze meer, het doek ‘Het Strand van Oostende’, schilderen. Zijn mecenas, Madame van Aalter, is ermee in de wolken. In één oogopslag is het haar duidelijk dat hij zijn eerste meesterwerk afgeleverd heeft.

Brussel – Detroit – Brussel

Dat Émilienne vanaf haar vijftiende Léopolds minnares is, blijft eerst onder de radar, maar mettertijd rijzen er links en rechts wel vermoedens. Om minder in de kijker te lopen, meent ze dat een huwelijk een goede dekmantel zou zijn. Het zou haar bijvoorbeeld ook in staat stellen om andere getrouwde stellen thuis uit te nodigen. Met dit alles in het achterhoofd stapt ze rond haar achttiende in een verstandshuwelijk met Charles, een ingenieur.

Dat hij in Detroit een baan in de schoot geworpen krijgt, doorkruist haar plannen. Ze gaat weliswaar met hem mee naar de VS, maar erg tegen haar zin. Ze krijgen er een dochter, Esther. Maar Émilienne wil koste wat het kost weg uit Amerika en keert zonder man en kind terug naar Brussel, om in Léopolds buurt te zijn.

Brussel: herenhuis Hôtel Hannon

Eerst turnt ze in Brussel een voormalige bioscoop om tot galerij voor hedendaagse kunst. Vervolgens komt er een ander pand op haar weg: Hôtel Hannon, om de hoek van waar ze opgroeide, in Sint-Gillis, op de kruising van de Brugmannlaan en de Verbindingslaan. Het was overigens nooit een hotel, het werd destijds zo genoemd om het wat extra luister te geven. Émilienne bezichtigt het samen met Léopold:

‘Toen we naar beneden liepen, werden we nieuwsgierig gemaakt door de grote vellen papier waarmee de muren in het trapgat waren bedekt: ik trok een stuk weg, er waren fresco’s geschilderd. Toen we alles weghaalden, kwamen er musicerende engelen tevoorschijn, en een jong meisje dat naast een dromende dichter zat – de bekende muurschildering van Boudewijn die later weer beroemd geworden is.’

Ze is meteen verkocht en werpt zich met veel plezier op de inrichting van dit bijzondere herenhuis, dat vanwege jaren van leegstand, wel een opfrisbeurt kan gebruiken. Het fresco vermeldt ze later nog een keer:

‘De tijd heeft de muurschildering niet aangetast, men kan haar nog steeds bezichtigen in het huis aan de Brugmannlaan, en stil blijven staan voor de krachtige penseelstreken, het ferme, scherp uitkomende lijnenspel dat een onbeduidend dromerig tafereel tot leven brengt.’

De vraag of dit pand echt zou bestaan (hebben), begon daarop door mijn hoofd te spelen.

Maison Hannon vandaag

En ja, Maison Hannon heeft echt bestaan en bestaat nog. Het is zelfs erkend als een van de meesterwerken van de art nouveau in Brussel en onderging recent een grondige restauratie.

Het dateert van 1902, toen het echtpaar Marie en Edouard Hannon het liet ontwerpen door de architect Jules Brunfaut. Hij leverde een symbolistisch en dromerig universum af, dat Marie’s liefde voor plantkunde verenigt met Édouards zwak voor poëzie, oudheid en technologie – hij was ingenieur.

De boogvormige deuren en vensters, al dan niet voorzien van glasramen met bloemmotieven, alsook de mozaïekvloeren zijn prachtig, maar het spectaculairst is de centrale traphal. Via de deur naar de voormalige plantenserre valt er een goudgefilterd licht binnen. Dit doet het monumentale fresco van de Franse schilder Paul Baudoin (1844-1931) schitterend tot zijn recht komen.

Het werk strekt zich van het gelijkvloers tot de eerste verdieping uit langs de draaitrap. Het lijkt wel een wandtapijt, dankzij een oude techniek die de schilder ervoor gebruikt heeft. Het fresco zuigt je mee in een decor waarin een jonge man vanop een rots in gedachten verzonken en geflankeerd door zijn muze de zee aanschouwt. Boven hen doorklieven gesluierde lierspeelsters de lucht.

Terug naar ‘Het Strand van Oostende’

Tijdens het feest dat Émilienne geeft om Hôtel Hannon als haar nieuwe stek in te wijden, schenkt haar vader haar het schilderij ‘Het Strand van Oostende’ – ‘dat beeld van stilte en koude, van de aarde zoals die er over een paar miljoen jaar uit zal zien, wanneer het kernvuur en de zon gedoofd zullen zijn’.

Haar ouders weten inmiddels maar al te goed hoe de vork tussen haar en de schilder in de steel zit, net als de meesten uit hun entourage:

‘Ik had natuurlijk tranen in mijn ogen. Ik moest denken aan de dijk, de ijzige kou en de bevroren zee: die avond had Léopold Blandine ten huwelijk gevraagd, maar drie jaar later, toen het schilderij tot stand was gekomen, was ik degene die hij in zijn leven had toegelaten. […] Er weerklonk een lang en bescheiden applaus, het was een geheime huldiging van minnaar en minnares, een clandestiene bekroning van de liefde.’

Over Jacqueline Harpman

Jacqueline Harpman (1929-2012) is geboren in Brussel. In 1940, toen ze elf was, verhuisde het gezin vanwege Hitlers opmars naar Casablanca. Daar had haar van afkomst Joodse vader handelsconnecties. (in Het Strand van Oostende heeft Émiliennes moeder Joodse roots)

De band met zowel haar moeder als haar vader was kil. Ze voelde zich door haar ouders niet gekend en bijgevolg ook niet geliefd. Uit zelfbescherming compenseerde ze het gemis door meer vanuit haar hoofd dan vanuit haar hart te leven.

Na de oorlog, waarin een deel van haar familie aan vaders kant het leven liet in Auschwitz, maakte ze de middelbare school af in Brussel. Ze koos vervolgens voor studies geneeskunde, maar moest die afbreken, omdat ze tuberculose opliep. Vooraan in de twintig was ze toen. Bijna twee jaar verbleef ze in een sanatorium in Eupen. In die periode begon ze te schrijven. Een tijdlang leefde ze van haar pen, tot strubbelingen met haar uitgeverij er halfweg de jaren zestig toe leidden dat ze het schrijverschap wisselde voor studies psychologie.

Intussen had ze er een gestrand huwelijk op zitten en was ze hertrouwd. In 1985 begon ze weer te schrijven ondanks haar goed draaiende carrière als psychotherapeute. La Plage d’Ostende uit 1991 werd haar eerste roman, die naar het Nederlands vertaald werd.

Ze zet daarin de hoofdpersoon Émilienne neer als een pienter kind, dat ook een beetje naïef is, maar tegelijk enorm volhardend en bij momenten meedogenloos. Die complexe cocktail typeert Émilienne ook als volwassen vrouw én als moeder. Met een psychoanalytica aan de knoppen worden Émiliennes drijfveren onder een vergrootglas gelegd. Het resultaat is een roman die je op een klassieke manier meesleurt in een onmogelijke liefde en in het wezen van een onverschrokken hoofdrolspeelster.

Meer lezen/weten?

  • Jacqueline Harpman: Het Strand van Oostende. Vertaald uit het Frans door Eef Gratama en Jelle Noorman. Uitgeverij Epo, Antwerpen, 1992. 318 pagina’s. ISBN: 90 6445 104 4
  • In augustus 2024 brengt uitgeverij Orlando een nieuwe vertaling uit van Jacqueline Harpmans Moi qui n’ai pas connu les hommes (1995). Ik die nooit een man heb gekend is een beklemmend verhaal over veertig vrouwen die opgesloten zitten in een kelder daags na een niet nader genoemde catastrofe.
  • Orlanda (1996), een andere van Jacqueline Harpmans bekendere romans, bouwt verder op Virginia Woolfs klassieker Orlando (1928). Halverwege Virginia Woolfs roman ontwaakt de jonge edelman Orlando na een meerdaagse tranceslaap als vrouw, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. In Jacqueline Harpmans Orlanda heeft een gereserveerde docente literatuur de jongensachtige kant van haar persoonlijkheid van kindsbeen af onder druk van haar moeder weggestopt. Op een dag zit ze in een Parijs station Virginia Woolfs Orlando – met lange tanden – te lezen. Wanneer een jongeman haar daar aanspreekt, blijkt hij over het verborgen deel van haar wezen te beschikken.