Geboekt – Oostende door de ogen van de Duitse schrijfster Irmgard Keun: ‘Mijn huid zei meteen ja’

Irmgard Keun (1905-1982 ) verlaat Duitsland in de zomer van 1936, op het toppunt van haar succes. Zowel haar debuut Gilgi, een van ons als de opvolger Het kunstzijden meisje is er als een bom ingeslagen. In beide boeken laat ze  kranige jonge vrouwen in een door mannen gedomineerde wereld fonkelen als edelstenen. Helaas is dit niet naar de zin van Hitler en de zijnen. Om aan hun tentakels te ontkomen, zoekt ze veiliger oorden op. In Oostende, haar eerste tussenstop, valt ze als een blok voor Joseph Roth. Hieronder een wandeling door de koningin der badsteden, in de voetsporen van deze bijzonder temperamentvolle schrijfster.

Het Kursaal: frivole parel van de belle époque

Irmgard Keun (1905-1982) strijkt in het koele, glasheldere voorjaar van 1936 in Oostende neer. Als kind kwam ze er al op vakantie met haar ouders. De weidsheid van de zee doet haar herleven, al staat er haar voorts niet meteen een warm onthaal te wachten. Een zoute storm raast langs de Zeedijk. Mondaine kuuroordgasten zijn er niet, want de grote hotels aan de promenade zijn nog half in winterslaap, net als de tearooms met de kleine marmeren tafeltjes. Ook de houten strandcabines en de dikke paarden die badkoetsjes over het zand trekken, zullen pas later verschijnen.

© Linkse foto: Koninklijke Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring De Plate
https://www.deplate.be/nl/postkaart-derde-kursaal-87
In 1940 maakte de Duitse bezetter het Kursaal met de grond gelijk. Het moest wijken voor een bunkercomplex met strategisch zicht op zee. Na WO II verrees het huidige strakke, modernistische gebouw

Het Kursaal trekt bijgevolg alle aandacht naar zich toe. Irmgard Keun ziet in het feeërieke bouwwerk ‘een bevroren suikertaart’. Het toentertijd Moors aandoende feestpaleis met zijn koepels, minaretten, arcaden en galerijen  bevestigt haar beeld van nieuwe horizonten nu ze Duitsland verlaten heeft: ‘Toen de trein de grens passeerde, lag er achter mij een land en voor me een wereld,‘ tekent ze op in haar autobiografische Bilder und Gedichte aus der Emigration.

Irmgard Keun, 1936 Oostende – Bron: Hiltrud Häntzschel: Irmgard Keun

Bij haar aankomst is Oostende verlaten, maar ook deze vredige sfeer betovert haar vanaf het eerste uur. Door zoveel sereniteit valt het haar zowaar moeilijk om zich voor haar nieuwe roman meteen weer onder te dompelen in haar gekwelde vaderland.

Door de ogen van de negentienjarige Sanna laat ze in Nach Mitternacht zien hoe het nazisme mede door Hitlers propagandamachine oprukt en hoe verraad en vervolging langzaam in alle geledingen van de Duitse maatschappij doordringen.

Na een paar weken heeft ze toch de eerste dertig pagina’s klaar. Ze neemt daarop de tram naar Bredene, om ze te laten lezen door schrijver-journalist Egon Erwin Kisch. Hij verblijft er met zijn echtgenote in een hotelletje vlak bij de duinen. Hij is laaiend enthousiast over Irmgard Keuns eerste aanzet voor haar nieuwe roman.

Brasserie Du Parc

Het is diezelfde Kisch, die haar korte tijd later meetroont naar de art-decobrasserie van Hotel Du Parc op het Marie-Joséplein, op een boogscheut van het Kursaal. Terwijl ze er met het echtpaar Kisch in de schaduw onder de markies een aperitief zit te drinken, arriveren er twee heren. Het gaat om de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig, rijzig in een bleek pak, en zijn landgenoot Joseph Roth, klein en gebogen in een donker kostuum.

Irmgard Keuns eerste indruk is dat Roth in de komende uren van louter smart gaat sterven, zoveel wanhoop leest ze in zijn ogen. Later ebt dat gevoel wat weg, want Roths wezen mag dan wel doortrokken zijn van eenzaamheid en verdriet, hij ontsteekt tegelijkertijd meesterlijk in toorn over alles en iedereen.

© Linkse foto: Koninklijke Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring De Plate
https://www.deplate.be/nl/foto-het-marie-joseplein-circa-1930

Mijn huid zei meteen “Ja”

Joseph Roth en Irmgard Keun worden als magneten naar elkaar toe gezogen: ‘Mijn huid zei meteen “ja”,’ zal ze later meermaals herhalen. Nochtans is Roth in het begin best wantrouwig. Want zij is toch niet Joods? En waarom wachtte ze zo lang om Duitsland te verlaten? Zag ze dan het gevaar niet, toen de nazi’s boekverbrandingen begonnen te houden en in de herfst van 1933 ook de voorraad vernietigden van haar succesdebuut Gilgi, een van ons (1931)? Waar wachtte ze in hemelsnaam nog op, toen ze ook haar opvolger Het kunstzijden meisje in 1935 uit de rekken namen?

Veel vragen, waarop ze hem niet alleen afdoend, maar ook onderhoudend zal geantwoord hebben. Want zo was ze, zoals ook blijkt uit de haar altijd bijgebleven woorden van Alfred Döblin: ‘Als u slechts half zo goed schrijft als u praat, vertelt en observeert, dan wordt u de beste schrijfster die Duitsland ooit heeft gekend’. Het was zijn conclusie nadat zij hem aan het einde van de jaren twintig in haar thuisstad Keulen rondleidde, na zijn boekpresentatie van Berlijn Alexanderplatz te hebben bijgewoond.

Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken

En nee, Irmgard Keun is niet Joods. Toch hebben de nazi’s het op haar werk gemunt. Ze beschouwen het als ‘asfaltliteratuur met anti-Duitse tendens’. Veel te modern vinden ze haar jonge, knappe, ambitieuze hoofdrolspeelsters die in de grootstad streven naar onafhankelijkheid. Ze bestempelen hun gedrag als beneden alle normen van fatsoen en goede smaak.

Joseph Roths initiële wantrouwen vervaagt, zeker wanneer blijkt dat ze het er niet zomaar bij liet, toen Goebbels en de zijnen haar werk naar de brandstapel verwezen. Uit principe diende ze daarop namelijk wegens inkomensderving een klacht in bij de Rijkskamer voor Literatuur. (afdeling van de Rijkscultuurkamer die besliste over wat als Entartete Kunst gold)

Joseph Roth raakt algauw onder de indruk van deze vrouw die geen blad voor de mond neemt en hem ook uitvoerig vertelt over haar echtgenoot en haar minnaar. Getrouwd is ze sinds 1932 met de drieëntwintig jaar oudere schrijver en theaterauteur Johannes Tralow. Van liefde is er echter geen sprake meer, mede doordat zijn pragmatische houding tegenover het autoritaire Hitler-regime botst met haar waardeschaal.

De Joods-Duitse arts Arnold Strauss is haar minnaar én geldschieter. Hij is naar de Verenigde Staten geëmigreerd en hoopt dat zij gaat overkomen om met hem te trouwen. Maar van een huwelijk wil zij geenszins weten. Wel houdt ze hem vakkundig aan het lijntje.

Hôtel de la Couronne

© Linkse foto: Koninklijke Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring De Plate
https://www.deplate.be/nl/foto-vindictivelaan-1

Joseph Roth is in 1936 al drieënhalf jaar niet meer in Duitsland geweest – in 1920 verhuisde de Oostenrijker naar Berlijn. Hij hangt dan ook aan haar lippen, wanneer zij hem vertelt hoe het er daar inmiddels aan toegaat. Maar zij geniet ook van zijn verhalen, die hij met evenveel bravoure brengt als in zijn boeken Job en Radetzkymars.

Als een blok valt ze voor hem en binnen de kortste keren delen de twee een kamer in Hôtel de la Couronne op de hoek van de Vindictivelaan en de Kapellestraat. Ze kijken er uit op de Kapellebrug en op de oude vissershaven. Tussen de talloze cafés zijn de vissers en hun vrouwen er voortdurend in de weer. Of zoals de tienjarige Kully in Irmgard Keuns roman Kind van alle landen registreert:

‘Vrouwen reden langs met handkarren vol garnalen en platte glanzende vissen die stonken en bleekjes lagen te bloeden. Naast ons hingen vissen als wasgoed aan lijnen te drogen, vissers liepen voorbij in roodgele kielen.’

In haar memoiretekst Bilder und Gedichte aus der Emigration zoomt Irmgard Keun in op enkele kleurrijke personeelsleden van Hôtel de la Couronne. Zo is er Madame Lorion, de bontgeschminkte toiletjuffrouw met de majestueuze, roestrode pruik. Zij heeft haar stek in de catacomben van het hotel en is vooral geïnteresseerd in astrologie. Wat er op het wereldtoneel gebeurt, laat ze aan haar voorbijgaan, net zoals het kamermeisje Marguerite. Als geen ander beheerst die de kunst om muzikaal aan te kloppen.

Wit poeder

Zowel met Madame Lorion als met Marguerite valt er alleen te praten over mannen en liefdesaangelegenheden. Door hun desinteresse voor politiek komt het Irmgard Keun voor dat de twee dames buiten de tijd te staan.

Ditzelfde gevoel heeft ze nog meer bij het stel tweelingzussen, die een apotheek in een afgelegen deel van de stad bestieren. De schrijfster schat hen om en bij de zeventig. Ze hebben vergeelde gezichtjes en grote blauwe ogen. Irmgard Keun ontdekte hun apotheek, toen ze een keer wanhopig op zoek was naar een slaapmiddel. Toen ze bij de tweelingzussen kwam aanzetten, kreeg ze een wit poeder mee. Het is het enige medicijn dat ze verkopen: wit poeder tegen hoofdpijn, opstopping, diarree, eksterogen en reuma. Telkens als Irmgard Keun er nadien komt, is ze hun enige klant.

Schrijfolympiade aan het Wapenplein

Schrijven is de heilige plicht van een auteur in ballingschap, zo pepert Roth het haar graag in. In hun vaste bistro aan het Wapenplein (Grote Markt) met zijn muziekkiosk houden ze dan ook een ware ‘schrijfolympiade’. Zij werkt er aan een tafeltje bij het raam aan Nach Mitternacht, dat in 1937 bij Querido zal verschijnen. Dieper achterin, ver van de zon, zwoegt Roth aan Het valse gewicht, een beknopte roman die doordrenkt is van zijn heimwee naar de verloren wereld van de Habsburgse dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije.

© Linkse foto: Koninklijke Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring De Plate
https://www.deplate.be/nl/postkaart-wapenplein-kiosk

Ze roepen elkaar geregeld iets toe over een inval en volgen met gezonde argwaan elkaars vorderingen. Vooral Roth schrijft onder tijdsdruk. Voortdurend groeien zijn schulden hem boven het hoofd, en tot overmaat van ramp zijn de plannen afgeblazen om zijn werk in Amerika te publiceren. Daardoor is zijn krediet bij de Amsterdamse exiluitgeverijen ook onder druk komen te staan.

In de wind

Allebei zijn Roth en Keun stevige drinkers. In een van haar brieven aan haar financier en minnaar in Amerika heeft zij het over het bier dat ze in België niet te drinken vindt, over de aperitieven die haar te zoet zijn en de sterkedrank die duur en bijna altijd waardeloos is. Eén tot twee flessen fatsoenlijke droge champagne zou je als schrijver dagelijks moeten kunnen drinken, vindt ze, zeker in de laatste rechte lijn naar een romaneinde.

Of nog: ‘Men moet gedachten aan het ineenstorten van een wereld, de komende zondvloed, oorlog enzovoort verdringen als men schrijven wil. Daar heeft men alcohol voor nodig. Het komt er alleen maar op aan goed en verstandig te drinken.’

Irmgard Keun krijgt het voor elkaar dat er in hun schrijfcafé ondanks het alcoholverbod toch geestrijke drank geschonken wordt. Vanaf de late namiddag wissen ze weliswaar de sporen van hun soldaat gemaakte flessen. Dit voor het geval Stefan Zweig hen zou vervoegen. Hem willen ze immers niet voor het hoofd stoten. Net omwille van het alcoholverbod heeft hij Roth voor de zomer naar Oostende gelokt. Hij kan het namelijk niet aanzien hoe zijn vriend zich de vernieling in drinkt, zodra hij er de kans toe krijgt.

Vissen komen per slot van rekening ook niet op café

Oostende stond geenszins op Roths verlanglijstje. Strandgenoegens zijn aan hem niet besteed, en in zee zwemmen al helemaal niet. Vissen komen per slot van rekening ook niet op café, is zijn vaak geciteerde boutade. Stefan Zweig trok hem toch over de streep door Oostende voor te stellen als een echte stad, ‘caféhäuslicher’ dan Brussel.

Naar dat argument had Roth wel oren, want huiselijker dan in een café of in een hotel, hoeft het in zijn ogen sowieso niet te worden. Zich ergens thuis voelen wil hij wel, maar thuis zijn is geen streefdoel. Thuis zijn associeert hij met een plek die je niet zomaar kan verlaten. En hij wil te allen tijde kunnen komen en gaan.

Na de werkdag verzamelt het volledige kruim van de Duitstalige exilschrijvers op café. Onder hen ook schrijver-journalist Egon Erwin Kisch, de met het leven worstelende (toneel)schrijver Ernst Toller en de immer opgewekte auteur-uitgever Hermann Kesten. ’In ballingschap wordt het café de plek waar het leven doorgaat’, stelde die laatste. Samen roddelen ze er bij een glas een aardig potje op los en bakkeleien over de internationale actualiteit. Vooral de Olympische Spelen in Berlijn en de Spaanse Burgeroorlog verhitten de gemoederen.

Dat Hitler de Olympische Spelen in de zomer van 1936 aangrijpt om zijn antisemitische ideologie te maskeren, frustreert de schrijvers mateloos. Ook is er de eerder in het jaar begonnen Spaanse Burgeroorlog. Die zien ze als de generale repetitie van wat het ganse Europese vasteland te wachten staat. De toestand in Spanje komt in Oostende overigens erg dichtbij, wanneer Mathieu Corman, uitgever, vertaler, wereldreiziger en oprichter van de gelijknamige boekhandel Corman besluit om tegen generaal Franco te gaan vechten.

Oostende zien en dan?

Tegen de winter loopt de badstad leeg. Zwemmen kan niet meer, de zee is te woelig, aldus de tienjarige Kully in Kind van alle landen. ‘De wolken kwamen uit de hemel omlaag, de golven van de zee kwamen tot aan de wolken.’

De exilschrijvers zetten hun vlucht verder en trekken in eerste instantie onder meer naar Brussel en Amsterdam. Frankrijk wordt een volgend gastland. Eerst is Parijs de grootste trekpleister, maar vanaf mei 1940 zoeken ze het vanwege de oprukkende Duitsers verder zuidwaarts. Tot slot vestigen velen hun laatste hoop op de havenstad Marseille, om vanaf daar het Europese continent te verlaten.

Meer Irmgard Keun?

Hoe het Imrgard Keun verder verging, lees je hier.

Het kunstzijden meisje (1932, NL-heruitgave 2023):

Irmgard Keun is naïef en briljant, zowel grappig als wanhopig, melancholiek en vurig. Dit wisselende temperament weerklinkt ook in de achttienjarige Doris, die in Het kunstzijden meisje ‘een glans’ wil worden. De roman neemt de vorm aan van haar memoir – dagboeknotities vindt ze te kinds voor iemand als zij, die ‘wil schrijven als film, want zo is mijn leven’.

Schrijven doet ze zoals ze denkt: springerig, in kromme zinnen en in treffende beelden die vaak hilarisch zijn. Na een eerste poging om het in de theaterwereld te maken, staat ze plots met lege handen en een gestolen bontmantel op straat. Daarop trekt ze met een koffer vol lef en ambitie van haar provinciale geboortestad naar het bruisende Berlijn.

Kind van alle landen (1938, NL-heruitgave 2016):

Deze roman begint in Oostende. De tienjarige Kully brengt er verslag in uit over haar rusteloze bestaan als kind van emigranten. Peter, haar vader, is in grote lijnen gemodelleerd naar Joseph Roth.

Om voorschotten los te krijgen van zijn buitenlandse uitgevers, bluft hij over het vlotten van zijn manuscripten. Hij is in de weer met de vertaal- en filmrechten van zijn werk en probeert munt te slaan uit reclame-ideeën. Zodra hij wat cash op zak heeft, jaagt hij het er evenwel door. Het gaat vooral op aan drank en hotelkosten – hij verkiest een hotel boven een eigen stek, onder meer omdat er portiers werken van wie je in geval van nood wat centen kan lenen.

Vanuit Oostende neemt Kully je nog mee naar Brussel, Parijs, Amsterdam, Marseille, Bordighera (Italië), Nice en de Verenigde Staten.

Meer Oostende?

Over het literaire aura van de koningin der badsteden gaat ook mijn volgende post: Geboekt – Oostende: in het kielzog van Eric-Emmanuel Schmitts verhaal ‘De droomster van Oostende’

Meer lezen?

  • Irmgard Keun: Het kunstzijden meisje, vertaald door Dineke Bijlsma. Cossee, Amsterdam, 2023, 192 pagina’s. ISBN 978 94 645 209 03
  • Irmgard Keun: Kind van alle landen, vertaald door Marcel Misset. Lebowski Publishers, Amsterdam, 2016, 158 pagina’s. ISBN 978 90 488 3341 2
  • Mijn recensie van Kind van alle landen op Mappalibri
  • Mark Schaevers: Oostende, de zomer van 1936. Atlas Contact, 2001, 2015, 142 pagina’s. ISBN 978 90 450 2912 2
  • Volker Weidermann: Zomer van de vriendschap; Oostende 1936. Cossee, Amsterdam, 2015, 158 pagina’s. ISBN 978 94 6131407 9
  • Hiltrud Häntzschel: Irmgard Keun, Rowohlt Taschenbuch Verlag, 2001, 158 pagina’s. ISBN 3 499 50452 9