Dubbel geboekt – het Alexandrië van Lawrence Durrell: één aria, vier variaties, te beginnen met ‘Justine’ en ‘Balthazar’

Justine en Balthazar zijn de eerste twee delen van Lawrence Durrells Alexandrië-kwartet rond het raadsel van de liefde. De Engelse auteur schreef de vier romans tussen 1957 en 1960. In de jaren erna dook zijn naam op als kandidaat voor de Nobelprijs Literatuur. Onder meer “een dubieuze nasmaak vanwege zijn obsessie met erotische complicaties” zou de jury echter dwarsgezeten hebben. Een wereldwijd succes werd ze wel, deze romanreeks tegen de achtergrond van een door de schrijver sensueel, exotisch en spiritueel bijgekleurd Alexandrië. In afwachting van de nieuwe Nederlandse vertaling van deel drie en vier – Mountolive en Clea – duik ik alvast in Justine en Balthazar.

Het Alexandrië-kwartet

Alle vier de romans gaan van dichtbij of veraf over dezelfde geschiedenis, die telkens belicht wordt vanuit een ander perspectief. De kern van het verhaal? Darley, een berooide uit Engeland afkomstige leraar en beginnend schrijver, kreeg aan het einde van de jaren dertig in Alexandrië een verhouding met Justine, een getrouwde Joods-Egyptische femme fatale. Die affaire beroerde niet alleen henzelf, maar ook hun partners, zijnde de vooraanstaande Koptische bankier Nessim en de straatarme nachtclubdanseres Melissa.

Rond deze vier hoofdpersonages en hun entourage ontvouwen zich tal van gebeurtenissen en intriges. Aangezien ik geen belangrijke spoilers weg wil geven, zal je hieronder vooral kennismaken met de karakters en de sfeer die Lawrence Durrell creëert.

De vier hoofdrolspelers

L.G. Darley, (LGD, dezelfde initialen dus als Lawrence – George – Durrell!): Engelse leraar en aspirant-schrijver, die ook de verteller is van de romans Justine en Balthazar. In Alexandrië kreeg hij een verhouding met Justine, terwijl hij een relatie had met de nachtclubdanseres Melissa. Hij heeft zijn herinneringen aan Alexandrië neergeschreven in de tekst Justine, nadat hij verhuisde naar een Grieks eiland, ‘niet meer dan een verbrande landtong van de Cycladen’.

Justine: Joods-Egyptische schone, afkomstig uit de overbevolkte Alexandrijnse wijk Attarine. Haar eerste echtgenoot, een Albanees-Franse auteur, is overleden. Ze trouwde daarna met de rijke bankier Nessim. Nog voor dit alles kreeg ze een kind, dat spoorloos verdwenen is.

Nessim: rijke, Koptische bankier en een gezaghebbende figuur in Alexandrië. Hij heeft een broer Narouz, die vanaf Balthazar in beeld komt. Hij trouwde met Justine, goed wetende dat die hem niet werkelijk liefhad.

Melissa: middelmatige nachtclubdanseres afkomstig uit Smyrna, een Oudgriekse stad, sinds 1922 Turks grondgebied en nu bekend als Izmir. Ze had iets eerlijks en ontwapenends, dat iedereen charmeerde. Zij en Darley kregen een relatie.

De vier belangrijkste bijrollen

Clea: eerder teruggetrokken schilderes, die erg geliefd was bij alle anderen.

Balthazar: Grieks-Joodse arts, net als Melissa afkomstig uit Smyrna. Hij speelde in café Al Aktar vaak triktak met Darley en bestudeerde de kabbala. De roman Balthazar is grotendeels gebaseerd op zijn commentaren en inhoudelijke correcties bij Darley’s manuscript Justine.

Narouz: Nessims broer. Pas in Balthazar treedt hij voor het voetlicht. Met hun moeder Leila woonde hij op het landgoed Karm Abu Girg, een eind buiten Alexandrië, aan de rand van de woestijn. Rond een centrale binnenhof bevonden zich daar hun woonst, graanschuren, ontvangstruimtes, pakhuizen en stallen. Narouz was dan ook een man van het land, deels omdat hij zich uit schaamte over zijn hazenlip uit het publieke leven terugtrok.

David Mountolive: Britse inlichtingenofficier, die close was met de familie van Nessim en Narouz. In Justine en Balthazar wordt hij vooral door anderen ter sprake gebracht.

De ruimere entourage van de hoofdrolspelers

George-Gaston Pombal: Frans consulair ambtenaar met wie Darley een tijdje een kleine flat deelde in Alexandrië.

Pursewarden: Engelse romanschrijver. Het beeld dat Darley van hem had, wordt in de roman Balthazar bijgesteld.

Jacob Arnauti: wijlen de Albanees-Franse eerste echtgenoot van Justine. Hij schreef het boek Moeurs, over zijn huwelijk met haar en zijn interpretatie van hoe zij in elkaar zit. Darley citeert in Justine geregeld uit diens boek.

Capodistria, oftewel Da Capo: rijke katoenmakelaar. Hij was zowat dagelijks te vinden op het terras van de Brokers Club – Egypte kende een bloeiende katoenindustrie. In Justine komt hij om in verdachte omstandigheden. In Balthazar wordt een pijnlijk geheim over hem prijsgegeven.

Joshua Scobie: politieman die tot zijn eigen verbazing op latere leeftijd een functie kreeg bij de Britse Geheime Dienst. Hij haalde Darley over om informant te worden. Op zeker moment erfde hij een papegaai die heiligschennende taal uitsloeg. Hij stookte nepwhisky en hulde zich bij volle maan graag in vrouwenkleren.

Cohen: bonthandelaar. Op zijn sterfbed wilde hij zijn oude liefde Melissa alsnog ten huwelijk vragen, maar hij kreeg haar niet meer te zien.

Melissa’s kind: Darley, overigens niet de vader van dit meisje, adopteerde haar nadat Melissa overleed aan tuberculose. Hij nam het kind mee naar het Griekse eiland waarnaar hij vanuit Alexandrië verkaste.

Deel 1 – Justine: alleen de stad is echt

Lawrence Durrell heeft Justine opgedragen aan zijn tweede echtgenote, met wie hij van 1947 tot 1955 getrouwd was: ‘Voor Eve, deze herinneringen aan haar geboortestad’. Vooraleer hij van wal steekt geeft hij nog deze inleidende noot mee:

‘De personages in dit verhaal, het eerste van een reeks, zijn allemaal verzonnen, net als de persoonlijkheid van de verteller, en vertonen geen gelijkenis met levende personen. Alleen de stad is echt.’

Dat laatste is bijzonder, want het is waar en tegelijk ook niet. De versie die Lawrence Durrell van de Noord-Egyptische stad schildert, stoelt deels op de werkelijkheid en is deels verzonnen. Zo beweegt hij zich op de echte plattegrond van Alexandrië en vernoemt hij tramhaltes, wijken, stranden en gebouwen die bestaan (hebben). Tegelijk legt hij over die historische en wereldlijke stad een sensueel, exotisch en spiritueel laagje. Niet alleen de gebeurtenissen en de details die hij eromheen drapeert, dragen daartoe bij. Het zit hem ook in zijn toon en poëtische taal.

Spiegels alom

Zijn spel met spiegels helpt eveneens om de oppervlakkige werkelijkheid te vertekenen of er een dimensie aan toe te voegen, én zelfs om een belangrijke pijler van zijn romanreeks te onderstrepen. Zo herinnert Darley zich aan het begin van Justine het volgende voorval in een naaiatelier, waar Justine voor een veelvoud van spiegels een mantelpak van haaienleer paste:

‘Kijk!’, zei ze toen, ‘Vijf verschillende beelden van hetzelfde onderwerp. Als ik schrijver was, zou ik zoeken naar een multidimensionaal effect van een karakter, een soort prismablik. Waarom kunnen mensen tegelijkertijd niet meer dan één profiel laten zien?’

Darley en Justine leerden elkaar bovendien op carnavalsavond kennen via een spiegel. Die hing bij de open deur van de balzaal in het Cecil Hotel, dat op de cover van de Nederlandse vertaling van Justine afgebeeld staat:

‘De eerste woorden die we spraken werden, symbolisch genoeg, via de spiegel gesproken. Ze was daar met een man die leek op een inktvis en die stond te wachten, terwijl zij haar donkere gezicht aandachtig bekeek in de spiegel. Ik bleef staan om een onwennig vlinderdasje recht te trekken. Ze had een gulzige, natuurlijke openheid die, toen ze glimlachte, geen enkele suggestie van vrijpostigheid had. Ze zei: “Er is nooit genoeg licht.”

De arts Balthazar in Justine

De oude Balthazar was een Joodse arts. Hij werkte in de regeringskliniek voor geslachtsziekten. Net als Melissa kwam hij uit Smyrna. Tijdens zijn studies raakte hij bevriend met de bekende Alexandrijnse dichter Konstantínos Kaváfis (1863-1933), telg van een welgestelde Griekse koopmansfamilie. Hij bestudeerde de kabbala in een soort loge, waar ook Justine deel van uitmaakte. Wanneer Darley onaangekondigd bij hem thuis opdaagde, durfde het wel eens te gebeuren dat hij hem in bed aantrof met een of andere matroos.

In Justine verschijnt hij maar heel af en toe op de voorgrond, bijvoorbeeld in de volgende scène, die zich afspeelt op een sombere winteravond. Langs de door regen gestriemde Corniche komt Darley hem tegen. Balthazar probeert zo goed en zo kwaad als het gaat om de plotselinge plenzen zout water te ontwijken die aan beide kanten uit de riolering omhoogkomen. Ondertussen speurt hij de straatstenen af op zoek naar het sleuteltje om zijn zakhorloge op te winden. Jarenlang heeft het prachtige gouden horloge tegen zijn vaders lichaam getikt. Nu tikt het tegen het zijne – ‘alsof de tijd in hen gistte’ – en is hij als de dood dat het stilvalt:

‘Vandaag is het zaterdag,’ zei hij schor, ‘in Alexandrië.’ Hij sprak alsof hier een ander soort tijd gold, en daarin vergiste hij zich niet. ‘Als ik het sleuteltje niet vind, houdt het horloge op met tikken.’ […] ‘Ik heb tot maandagavond. Dan staat het stil.’

Al drie keer heeft hij het traject tussen café Al Aktar en het ziekenhuis afgelegd. Tevergeefs. Het sleuteltje zal pas later opduiken, op een wel erg verrassende plek.

Deel 2 – Balthazar

Aan het begin van Balthazar krijgt Darley op zijn Grieks eiland onverwacht bezoek van zijn vriend Balthazar. Die heeft per boot de oversteek gemaakt vanuit Alexandrië, om het manuscript van Justine terug te brengen. Niet alleen heeft hij het gelezen, hij heeft het ook voorzien van kanttekeningen en een lijst met misvattingen.

Nummer 4 uit die lijst zet voor Darley alles op zijn kop. Die misvatting luidt: ‘Dat Justine “van jou hield”. Als ze van iemand heeft “gehouden” was het van X’ – Balthazar onthult uiteraard de naam, maar ik houd hem hier achter.

Darley mag dan de verteller zijn van Balthazar, eigenlijk is Balthazar overwegend aan het woord via zijn notities, die een nieuw licht werpen op een aantal gebeurtenissen en intriges uit Justine. Balthazar vindt het dan ook heerlijk als gebeurtenissen elkaar overlappen en ‘over elkaar heen kruipen als natte krabben’.

De grote wijnpers van de liefde

Alexandrië blijft wel een constante, ’t is te zeggen, dezelfde smeltkroes van verschillende gezindten en (geloofs)gemeenschappen:

‘allemaal op een weldadige manier met elkaar verbonden doordat de stad dat bewust zo gewild heeft, afgezonderd op een leistenen landtong tussen de zee en de maanstenen spiegel van het Mareotis-zoutmeer, en het zich eindeloos verder uitstrekkende achterland van schrale woestijn (dat door de voorjaarswinden verstoft tot satijnen duinen, zo fraai en vormeloos als wolkenluchten), en die gemeenschappen bloeien nog en communiceren met elkaar, Turken met Joden, Arabieren. Kopten en Syriërs met Armeniërs, Italianen en Grieken. De trillingen van monetaire transacties rimpelen erdoorheen als de wind door een korenveld.’

Tegen die achtergrond spelen er zich – meer nog dan in Justine – zowel hilarische als tragische taferelen af. Het hoogtepunt van Balthazar is het decadente en opzienbarende carnavalsbal in het huis van de Cervoni’s. Toch, zo meent Darley, zou het fout zijn te denken dat de stad een gelukkig oord is:

‘De Oriënt kan zich niet verheugen in de zoete anarchie van het lichaam, want die is het lichaam voorbijgestreefd. Ik herinner me dat Nessim eens zei – het was een citaat, geloof ik – dat Alexandrië de grote wijnpers van de liefde was: zij die eruit verrezen, waren de zieken, de eenzamen, de profeten – ik bedoel allen die in hun seksuele gevoelens diep verwond zijn.’

Dit laatste brengt me ook terug bij de erotische complicaties waar het Nobelprijscomité naar verluidt over viel. Die zijn er, maar in de eerste twee delen van het kwartet blijven ze toch eerder impliciet. Als Lawrence Durrell expliciet relationele perikelen uit de doeken doet, dan heeft hij het veeleer over het verlangen naar een diepere vriendschap en naar geestelijke intimiteit, ‘die rijpt tot een punt waarop we in zekere zin mede-eigenaar van elkaar worden.’

Voorbode van deel 3: Mountolive

De Britse David Mountolive is een spin in het web van Europese inlichtingenofficieren in Egypte. Per telegram aan Nessims familie kondigt hij in Balthazar aan dat hij voor een paar maanden terugkeert naar Alexandrië.

De moeder van Nessim en Narouz heeft van hem gehouden, toen hij als jonge secretaris van de Hoge Raad in Alexandrië gestationeerd was. Haar vele jaren oudere echtgenoot was destijds ziek en keek vanuit zijn rolstoel zonder klagen toe. Althans, zo herinnert Narouz het zich. Nog altijd huiverde hij overigens als ‘Mountolives naam als een muzieknoot werd aangeslagen.’

Na de dood van haar echtgenoot overwoog Leila om met Nessim en Narouz te verhuizen naar Parijs of Londen. Maar die droom borg ze abrupt op na een aanval van pokken. Daardoor was haar gelaat zo erg geschonden, dat ze het niet meer aan de buitenwereld wilde tonen. Ze verborg zich van dan af achter een zwarte sluier en bleef op het familielandgoed. Daar bestond haar enige afleiding naast de zorg voor haar twee zonen, uit lezen en brieven schrijven. Dat laatste was evenwel niet zonder gevaar:

‘Door het schrijven was ze gaan lijden aan dat curieuze gevoel van een vertekende werkelijkheid dat schrijvers hebben als ze met echte mensen te maken krijgen. Zo had ze in de jaren dat ze Mountolive schreef, hem bij wijze van spreken zo geslaagd heruitgevonden dat hij voor haar nu niet zozeer als een werkelijke persoon maar als een personage van haar eigen verbeelding bestond.’

Zal het beeld dat zij voor zichzelf van Mountolive geschapen heeft, door diens komst verstoord worden in deel drie van het kwartet?

Meer lezen/weten?

  • Lawrence Durrell: Justine. Vertaald door Meta Gemert. Uitgeverij Van Maaskant Haun, Amsterdam, 2023. 271 pagina’s. ISBN: 978 90 832 002 00
  • Lawrence Durrell: Balthazar. Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Uitgeverij Van Maaskant Haun, Amsterdam, 2024. 279 pagina’s. ISBN: 978 90 832 002 17
  • Nog te verschijnen in een nieuwe vertaling: Mountolive, waarin de politieke context zwaarder doorweegt en Clea, dat zich zes jaar na de gebeurtenissen uit de eerdere romandelen afspeelt.
  • De Britse Lawrence Durrell (1912-1990) werd in India geboren en had via zijn moeder ook een vleugje Ierland in zijn bloed. Zijn ouders stuurden hem rond zijn elfde naar het Verenigd Koninkrijk om daar middelbare school te lopen. De schoolbanken lagen hem echter niet. Wel begon hij al vroeg poëzie te schrijven. Vanaf 1935 tot kort voor de Tweede Wereldoorlog woonde hij op Corfu, waar het leven goedkoper, zinnelijker en zonniger was dan in Engeland. De Tweede Wereldoorlog bracht hij als persattaché van de Britse ambassade door in Caïro en Alexandrië. Na de oorlog bleef hij in diplomatieke dienst werken op Rhodos, in de Argentijnse stad Córdoba, in Belgrado en op Cyprus. Vanaf het eind van de jaren zestig tot aan zijn dood in 1990 woonde hij in Sommières, een dorp in het zuiden van Frankrijk, tussen Montpellier en Nîmes. Vanaf het eerste moment dat hij er kwam, had hij het gevoel er thuis te zijn en dat is nooit meer veranderd.