In de kijker – Ingeborg Bachmann en Paul Celan: gewapende genegenheid in hun briefwisseling

De Oostenrijkse schrijfster Ingeborg Bachmann haalde in 1954, op haar achtentwintigste, de cover van het toonaangevende weekblad Der Spiegel. Ze stond dan ook niet voor niets bekend als ‘diva van de dichtkunst’ in Duitstalig Europa. Een tweetal jaar later breidde ze haar actieterrein uit naar proza. Niet alleen het schrijven van gedichten, verhalen en romans was voor haar een kwestie van overleven, hetzelfde gold voor briefwisseling. Haar meest tot de verbeelding sprekende correspondentie voerde ze met de Roemeens-Joodse dichter Paul Celan. Zij was de dochter van een tijdens WO II overtuigd naziofficier, hij was een slachtoffer van Hitlers Jodenhaat. Uit hun brieven (1948-1967) komt pijnlijk scherp naar voor hoe die achtergrond mettertijd een almaar donkerdere schaduw wierp op hun vriendschap.

Paul Celan: na WO II met stomheid geslagen

In de lente van 1948 kwam Paul Celan (1920-1970) in het leven van Ingeborg Bachmann (1926-1973). Zij studeerde toen in Wenen filosofie en zette daar ook haar eerste stappen op de literaire bühne. Zo ontmoette ze er de dichter Paul Celan. Het was de start van een relatie die schipperde tussen liefde en vriendschap.

Ingeborg Bachmann en Paul Celan

Paul Celan was afkomstig uit Czernowitz, een stad ongeveer tweehonderdvijftig kilometer ten zuidoosten van Lviv. Tot 1918 behoorde ze tot de Donaumonarchie Oostenrijk-Hongarije, sinds 1991 is ze Oekraïens. Paul Celan groeide er op in een Duitstalige Joodse familie. In zijn tijd was de Joodse gemeenschap de grootste in Czernowitz. De stad bleef dan ook niet gespaard van de Jodenvervolging. Paul Celans ouders werden in 1942 gedeporteerd en in een concentratiekamp omgebracht. Zelf werkte hij van juli 1942 tot februari 1944 als dwangarbeider in Moldavië.

Hij was meertalig, maar stond sprakeloos tegenover de gruwel van de Holocaust. Hij hoopte dat poëzie hem zou redden. Dit bleek echter verre van een walk in the park te zijn. Het Duits, de taal waarin hij na de Tweede Wereldoorlog bleef schrijven, was immers zowel de taal van zijn ouders als die van hun moordenaars. Het vervreemdende effect daarvan manifesteerde zich in zijn duistere, meerzinnige, maar soms ook hortende manier van schrijven.

In 1948 verscheen zijn bekendste gedicht, het bezwerende ‘Fuga van de dood’ (‘Todesfuge’). Een Duitse kampleider draagt er Joodse gevangenen in op om graven te delven terwijl anderen op viool ten dans moeten spelen.

Rond kerst 1948, een half jaar nadat Paul Celan en Ingeborg Bachmann elkaar ontmoetten in Wenen, verhuisde hij naar Parijs. Vanaf dan begon hun briefwisseling. In 2010 werd die uitgegeven onder de titel Ingeborg Bachmann, Paul Celan. Een dramatische liefde. Brieven (Herzzeit: Ingeborg Bachmann, Paul Celan, Der Briefwechsel, 2009).

Warm en koud blazen in de liefde

Zij berichtte hem vaak over haar stappen om zijn werk te promoten bij uitgevers en bij literaire organisaties. Maar bovenal vertrouwde ze hem in wisselende bewoordingen toe hoezeer haar gedachten naar hem uitgingen. Niemand stond haar zo na als hij. Ze leefde slechts bij de gratie van zijn genegenheid voor haar. Hij was doorgaans iets killer en terughoudender. Na november 1951 bleef het zelfs maandenlang stil van zijn kant. Er wachtte haar een bittere pil: in december 1952 trouwde hij met de Parijse Gisèle de Lestrange (1927-1991), een grafisch kunstenares.

Ingeborg Bachmann omarmde hun platonische relatie en bleef zich in literaire kringen voor zijn werk inzetten. In de herfst van 1957 blies een ontmoeting in Duitsland hun band nieuw leven in. Hij was zowel haarzelf als haar werk daarna opnieuw meer toegenegen. Hij dreef het tempo van hun per brief voortgezette gesprekken op en stuurde geregeld gedichten mee. Het ging zo hard dat zij er niet meer toe kwam om altijd te antwoorden.

Diepe wonden

Ondanks hun nauwe band bleven de oorlogsverschrikkingen altijd ergens tussen hen in staan. Dit kwam doordat de wreedheden hem tot in zijn ziel geschaad hadden. Daardoor werd bijvoorbeeld zijn gevoeligheid voor antisemitische stemmen in de literaire kritiek gevoed.

Vooral naar aanleiding van zijn dichtbundel Spreektralie (Sprachgitter, 1959) kreeg hij te maken met een voor hem onverteerbare commentaar. Die kwam van een vooraanstaande criticus van het Berlijnse dagblad Der Tagesspiegel. Hij stelde dat Paul Celan zich door zijn afkomst een grotere vrijheid tegenover het communicatieve aspect van het Duits kon veroorloven dan dichters van Duitse bodem. Concreet bedoelde hij dat de Roemeens-Joodse dichter in een beeldend Duits kon schrijven dat leeg van betekenis mocht blijven. In die context haalde de criticus het ruim tien jaar oudere ‘Fuga van de dood’ ook aan.

Die laatste sneer viel Paul Celan bijzonder zwaar, zo blijkt uit een brief van november 1959 aan Ingeborg Bachmann. Hij verwacht begrip van haar, want zij weet immers dat ‘Fuga van de dood’ een grafschrift is, niet alleen voor zijn ouders, maar voor alle Holocaustslachtoffers. Zij moet toch begrijpen dat hij een aanval op het gedicht als niets minder dan grafschennis ervaart. Maar Ingeborg Bachmann vindt vooral dat hij de kritiek en het wantrouwen aan zijn adres aangrijpt om zich vast te klampen aan zijn rol als slachtoffer. Meer nog, ze suggereert dat hij op die manier zijn eigen graf delft.

Eind september 1961 drong hij aan op een gesprek met haar. Hij wilde uitpraten wat het was, dat hen uit elkaar leek te spelen. In zijn ogen kon het slechts een misverstand zijn, een moeilijk te ontwarren misverstand, maar ook niet meer dan dat. In Een dramatische liefde. Brieven volgt er daarop een meerdere pagina’s lange brief van haar, waarin ze alludeert op wat haar dwarszit. Ze heeft de brief evenwel nooit verzonden.

In dit epistel blijft ze bij haar gevoel dat hij een slachtoffer wíl zijn. Ze herhaalt dat hetgeen hem kwelt voor een groot deel binnen in hem zit. Vervolgens spoort ze hem aan om boven dit alles uit te stijgen en zich te concentreren op al wie hem en zijn werk wel gunstig gezind is. Ze vermeldt ook een bitterheid die ze jegens hem is gaan voelen. Dat ressentiment is gegroeid, doordat ze – in een niet nader genoemd gedicht – meent te horen dat hij zelfs haar van moord beschuldigt in de context van de Holocaust.

Mogelijk was haar interpretatie overtrokken door haar eigen worsteling met het feit dat haar vader tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de daders stond. Na de oorlog brak hij weliswaar met de nazi-ideologie. Toch heeft de historische schuldvraag rond zijn positie, samen met een amalgaam van persoonlijke pijn, angst en vertwijfeling een blijvend ontregelend effect op de schrijfster gehad.

Laatste kattebelletje

In plaats van haar epistel te versturen liet ze Paul Celan weten dat ook zij vond dat ze hun onenigheid verder moesten uitpraten. Maar zover kwam het niet. Zelfs hun briefwisseling doofde uit, om in 1967 definitief te eindigen met een kattebelletje. Daarin bedankte Paul Celan haar ervoor dat ze hem bij de Duitse uitgeverij Piper naar voor geschoven had als vertaler van de Russische dichteres Anna Achmatova – een advies dat de uitgever overigens in de wind sloeg.

En de rest is geschiedenis: vanaf het midden van de jaren zestig werd Paul Celan meermaals in psychiatrische instellingen opgenomen. Ook woonde hij sinds 1967 niet meer onder één dak met zijn echtgenote. In 1970 zag de sinds ruim twintig jaar in Parijs wonende schrijver geen uitweg meer uit zijn depressies. Hij pleegde zelfmoord door verdrinking in de Seine.

Toen het bericht van Paul Celans zelfmoord haar bereikte, werkte Ingeborg Bachmann aan haar roman Malina (1971). Het is het enige voltooide boek van haar romancyclus ‘Doodsoorzaken’. In Malina brengt ze subtiel een eerbetoon aan Paul Celan, door hem op te voeren in het sprookje ‘De geheimen van de prinses van Kagran’. Daarin is hij een afstammeling van een in alle windrichtingen verstrooid volk, ‘ouder dan alle volkeren ter wereld’. Hij is de vreemdeling die ‘de eerste doorn al in haar hart [had] gedreven’. Naar het einde toe laat Ingeborg Bachmann zich bij monde van de ik-vertelster ontvallen dat haar leven ten einde is, ‘want hij is tijdens het transport in de rivier verdronken, hij was mijn leven. Ik had hem meer lief dan mijn leven.’

Meer lezen?

  • In Ingeborg Bachmann, Paul Celan. Een dramatische liefde. Brieven zijn ook enkele brieven gepubliceerd die Paul Celan en de succesvolle Zwitserse auteur Max Frisch aan elkaar schreven. Tussen 1958 en 1962 waren Ingeborg Bachmann en Max Frisch (1911-1991) hét liefdeskoppel in de Duitstalige literatuur. Mettertijd sloop er echter ontrouw en jaloezie in hun omgang met elkaar. Hij snuisterde bijvoorbeeld in haar correspondentie. Zij ging op haar beurt op zoek naar zijn dagboek, las het en liet het vervolgens in vlammen opgaan.
  • Veel van de brieven tussen Ingeborg Bachmann en Max Frisch zijn nog een goed bewaard geheim. In het Max Frisch-Archiv in Zürich bevinden zich tweehonderdvijftig overwegend handgeschreven brieven van Ingeborg Bachmann aan hem, alsook zijn deel van hun correspondentie. Van de meeste van zijn brieven maakte hij namelijk een kopie, naar eigen zeggen omdat hij zijn geheugen niet vertrouwde en wilde kunnen reconstrueren wat hij eerder wel of niet geschreven had. Max Frisch heeft vastgelegd dat deze uiterst persoonlijke briefwisseling tot 2025 achter slot en grendel blijft.