Dubbel geboekt – De kracht van grootmoeders in Algerije: ‘De wachters’ van Tahar Djaout en ‘De blauwe mensen’ van Malika Mokeddem

De wachters is de recent verschenen Nederlandse vertaling van Les vigiles (1991), een klassieker van de Algerijnse Tahar Djaout. In deze maatschappijkritische satire staan een wat kleinzielige oorlogsveteraan en een uitvinder tegenover elkaar. Die laatste wil hulde brengen aan zijn grootmoeder, door een nieuwerwets weefgetouw te ontwerpen. Wanneer zijn doen en laten de achterdocht wekt van de ander, leidt dit tot een dramatische ontknoping. In De blauwe mensen (2002)/Les hommes qui marchent (1990) van Malika Mokeddem is grootmoeder Zohra de spil van een familieclan, die aan de rand van de Algerijnse woestijn leeft. Iedereen hangt aan haar lippen, als Zohra, de oude vrouw met de donkere tatoeages, verhalen vertelt, haar kleindochter Leïla in het bijzonder. Die aloude verteltraditie staat onder druk, maar weerklinkt krachtig in de roman.

De wachters: oorlogsveteraan versus uitvinder

De wachters van Tahar Djaout (1954-1993) speelt zich af aan het einde van de jaren tachtig in Sidi-Mebrouk, een fictieve voorstad van Algiers. De roman begint bij Menouar Ziada. Die zat in het verzet tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, die de Algerijnen van 1954 tot 1962 uitvochten tegen de Fransen. Aan dit verleden dankt hij een een resem privilegies en een gerieflijk leven, waar hij krampachtig aan vasthoudt.

Veertig jaar is hij inmiddels samen met zijn vrouw. Ooit heeft ze wellicht iets voor hem betekend, maar nu, op hun oude dag, laat ze hem volstrekt koud. Verder is hij een slechte slaper. Daarom doet hij er ’s avonds alles aan om zich zo lang mogelijk buitenshuis bezig te houden, bijvoorbeeld door passanten aan te klampen. Pas als de duisternis opkomt en de huizen ‘als zinkende schepen in de nacht opgaan’, trekt hij zich binnen terug.

Sinds kort is hij een nieuwe buurman rijker: Mahfoudh Lemdjad, een vierendertigjarige leraar natuurkunde en uitvinder. Dat er heelder nachten licht brandt bij de nieuwkomer, vindt Menouar Ziada niet pluis. Het zou hem niet verbazen dat er in de woning een dubieus gezelschap plannen aan het smeden is voor een opstand. Met een paar vertrouwelingen bespreekt hij zijn vermoeden. Dit leidt ertoe dat er wachters postvatten bij het huis waar Mahfoudh Lemdjad ingetrokken is.

Een nieuwerwets weefgetouw

In alle rust wil hij er de laatste hand leggen aan zijn uitvinding: een eigentijds, compact en handig weefgetouw. Zijn ontwerp moet een eeuwenoud apparaat dat in onbruik geraakt is, nieuw leven inblazen. Hij ziet het ook als een eerbetoon aan zijn grootmoeder, die hij fenomenaal vond, als ze aan het weven ging:

© Albert Samama Chikli (1872-1934)

‘De jonge Mahfoudh Lemdjad volgde gebiologeerd de bewegingen van de lange houten balken die op en neer gingen terwijl het tapijt in lengte toenam en de geometrische figuren tevoorschijn kwamen’.

Tegen de klok – hij wil met zijn apparaat uitpakken op de uitvindersbeurs in Heidelberg – en bijgevolg ook ’s nachts, is hij in de weer om zijn ontwerp te perfectioneren. Anders dan Menouar Ziada wil Mahfoudh Lemdjad zich in alle vrijheid kunnen bewegen en is hij vooruitstrevend in zowel liefde, leven als werk.

Allebei zijn ze op hun manier vaderlandslievend, maar voorts staan deze twee hoofdpersonages diametraal tegenover elkaar. Ze treffen elkaar op geen enkel moment. Toch beïnvloedt het doen en laten van elkeen het leven van de ander.

Innovatie als teken van verderf

Door de bal die Menouar Ziada met zijn verdachtmakingen aan het rollen brengt, zit Mahfoudh Lemdjad niet alleen met de wachters voor zijn huis opgescheept, hij stuit daarenboven op ernstige tegenkanting, wanneer hij zijn weefgetouw bij de gemeente wil laten patenteren. Hij krijgt namelijk af te rekenen met een stelletje bureaucratische ambtenaren, dat hem met veel argwaan ontvangt:

‘Onze religie verwerpt scheppers vanwege hun ambitie en gebrek aan nederigheid; ja, onze religie verwerpt hen om onze samenleving te beschermen tegen de bezoekingen die innovatie met zich meebrengt’.

En dezelfde ambtenaar gaat nog door:

‘U weet bovendien net als ik dat we vandaag de dag een volk zijn van onbeteugelde consumenten en losbollen die niet vooruitdenken. Profiteurs zien we wel ja, en broddelaars die handelen in vervalsingen of kant-en-klaarproducten. Maar uitvinders, aan wie onvoorstelbare begrippen verbonden zijn als inzet, geduld, begaafdheid en onbaatzuchtigheid, behoren tot een soort die we hier nog niet hebben ontdekt. U verstoort ons vertrouwde landschap van mensen die op zoek zijn naar veteranenpensioenen, leegstaande panden, taxivergunningen, stukken grond en bouwmaterialen; die onvermoeibaar speuren naar zeldzaamheden als boter, ananassen, peulvruchten of autobanden. Vertelt u mij maar eens waar ik uw uitvinding kan indelen in die slokdarm van een wereld!’

De dichter in Tahar Djaout

Deze uitgangsposities van Menouar Ziada en Mahfoudh Lemdjad zijn de opstap naar een dramatische ontknoping. Onderweg verweeft Tahar Djaout meerdere korte terzijdes in het verhaal. Twee van die hoofdstukken zijn poëtischer van inslag dan de rest van De wachters. In elk ervan wordt een scharniermoment uit de jeugd van de twee heren belicht. In deze intermezzo’s plooien zij zich nog niet naar de opvattingen, waarden en idealen waar hun volwassen versies voor staan.

Tahar Djaouts dichterlijke kant in combinatie met zijn pen die in deze roman scherp is maar niet tot op het bot snijdt, maakt dat De wachters ondanks de beklemmende politiek-maatschappelijke lading een zekere lichtheid uitstraalt. Dit neemt niet weg dat de schrijver duidelijk twee dingen laat zien. Ten eerste hoe vaderlandsliefde uiteenlopende kanten op kan gaan, en ten tweede hoe mensen permanent in angst en wantrouwen leven onder een bewind dat intimidatie, willekeur en onderdrukking zaait in naam van de bekrompen variant van die vaderlandsliefde.

Twee kogels voor de kop

Zelf is de schrijver er overigens niet met louter angst en wantrouwen van afgekomen. Dat hij geen blad voor de mond nam, heeft hem het leven gekost.

Wat voorafging? In december 1991 werden de verkiezingen in Algerije gewonnen door de radicaalislamitische beweging FIS. Het leger pleegde daarop een staatsgreep, waarna het FIS verboden werd. Dit resulteerde in een acht jaar durende burgeroorlog, waarin onder meer intellectuelen door de moslimextremisten geviseerd werden.

Tahar Djaout, een wiskundig opgeleide journalist en dichter-schrijver, was een van hun eerste slachtoffers. In 1993 kreeg hij vlak voor zijn huis, zittend in zijn auto, twee kogels door het hoofd. Naar verluidt wilden zijn tegenstanders hem uitschakelen, om te voorkomen dat hij met zijn angstaanjagend goede pen moslims van hun geloof afbracht.

In het pakkende nawoord bij de roman maakt Asis Aynan, auteur en ook bedenker van de Berberbibliotheek, zich een levendige voorstelling van de laatste minuten van Tahar Djaout.

De blauwe mensen van Malika Mokeddem

Mahfoudh Lemdjad uit De wachters stelde bij een bezoek aan het dorp van zijn grootmoeder vast dat alle weefgetouwen van weleer er verdwenen waren. Daarop nam hij zich stellig voor om het toestel in een compactere en fraaiere vorm weer tot leven te wekken, om zo de herinnering aan de betoverende handelingen van zijn wevende oma te eren. Een andere in Algerije gewortelde roman, waarin een traditie uit grootmoeders tijd onder druk komt te staan, is De blauwe mensen van Malika Mokeddem (1949).

Een eerste versie van haar Les hommes qui marchent bracht de van afkomst Algerijnse schrijfster in 1990 uit, hooguit een jaar dus voor de publicatie van Les vigiles. Anders dan Tahar Djaout leefde de arts-schrijfster toen al enkele jaren in Frankrijk. In De blauwe mensen komt Zohra’s vroegere nomadische woestijnbestaan tot leven en laat de oude vrouw annex rasvertelster haar kleindochter Leïla in een overwegend ongeletterde omgeving proeven van háár wereld van woorden. De luister van die oude verteltraditie waar zij voor staat, weerklinkt nog krachtig in De blauwe mensen (2002).

Het einde van een nomadenleven

Het leven van Leïla overlapt voor een groot deel met dat van Malika Mokeddem. Ze schreef het verhaal initieel dan ook in de eerste persoon. Pas gaandeweg besloot ze om toch iets meer afstand te creëren en de personages ook fictieve namen te geven. Die perspectiefwissel verklaart wellicht waarom de alles overschouwende verteller soms iets gewrongens heeft.

Dit laatste doet echter niets af aan de sfeer van de roman, die zich afspeelt aan de rand van de woestijn, zowel de zand- als de grindwoestijn, in het Arabisch respectievelijk de “erg” en de “reg”, die tegelijk oogverblindend en uitzichtloos kunnen zijn:

‘Een oceaan van zand die was bevroren in een golvende beweging. Alleen de wind was in staat om het roerloze oppervlak van aanzien te doen veranderen. De wind blies de duinen tot schuimkoppen. Tot opspattende, rode golven die bulderend braken. […] Tegenover de erg liet de horizontale reg de stilte wegglippen. En je had alleen maar de mijmering, om je gedachtes nieuw leven in te blazen. Alleen maar de droom om zoveel dorheid te omhullen.’

Verder spreken ook de nog slechts enkele overblijvende blauwe mensen tot de verbeelding. Met lange tussenpozen tekenen deze de woestijn doorkruisende bedoeïenen zich uit het niets af aan de horizon, als luchtspiegelingen, waarna ze stapvoets naderen, om Zohra op te zoeken.

Zohra, de oude vrouw met de donkere tatoeages, stamt van hen af. Haar precieze leeftijd noemt ze nooit. Ze houdt het erop dat ze geboren is in het jaar van de uitzonderlijke droogte, het jaar waarin er geen druppel regen viel, want: ‘Je met tijdsindeling bezighouden is een slaafse onderworpenheid van sedentair levende mensen.’

Het nomadenbestaan achter zich laten, deed ze geenszins van harte. Ze zag er zich toe genoodzaakt vanwege opeenvolgende jaren van droogte, door ziektes onder de leden van de karavaan en vanwege struikrovers die almaar vaker op de loer lagen. Halfweg de jaren veertig ging ze daarom met de rest van haar familie in het noordwesten van Algerije wonen, in een dorp aan de rand van de woestijn.

De oude vrouw met de donkere tatoeages

© https://amazighfilmfestival.com/

Het is in die tijd hoogst uitzonderlijk dat Algerijnse ouders een dochter school laten lopen. Leïla’s vader heeft daartoe dan ook een duwtje in de rug nodig. Dit krijgt hij van zijn moeder Zohra, al zal zij zich doorheen de jaren meermaals afvragen of het een juiste beslissing was.

Groot is immers de kloof tussen het onderwijs dat Leïla geniet en het weefsel van vertellingen dat Zohra koestert en dat aan de basis ligt van de oude, orale traditie, waarbij verhalen blijven leven doordat ze van generatie op generatie verder verteld worden. In Zohra’s ogen sterkt dit weefsel van vertellingen meer dan boekenwijsheid de collectieve ziel en de band met het verleden :

‘Het waren roerige en verwarrende tijden. Daarom liet grootmoeder haar kleindochter met de fakkel der herinnering reizen, zodat ze niet verdwaalde op de weg der boeken die haar voetstappen iedere dag weer naar de witte school van het onbekende leidden.’

In november 1954, tegelijk met het startschot voor de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog, belandt Leïla als inlands buitenbeentje op de schoolbanken. Haar klasgenoten zijn overwegend kinderen van pieds-noirs, al dan niet in Algerije geboren Franse kolonisten. Hun bijnaam danken ze aan hun gewoonte om zwarte schoenen te dragen. Zodra Leïla van het schoolgaan proeft, kijkt ze elke zomervakantie uit naar de oogst van de honingzoete dadels in de herfst: in De blauwe mensen steevast de voorbode van een nieuw schooljaar.

Het verhaal van de Varkensman

Zohra is een rasvertelster. Een bijzonder zwak heeft ze voor de mare rond de oom van haar echtgenoot, Djelloul Ajalli, beter bekend als Bouhaloufa, oftewel de Varkensman. Als kind raakte hij in de ban van het geschreven woord via een koranleraar. Die vervoegde een tijdlang hun familiekaravaan en las voor uit de vertellingen van Duizend-en-één-nacht.

Mettertijd stemde de clan er schoorvoetend mee in dat de jonge Djelloul naar school ging. Hij maakte er kennis met Arabische poëzie en stadse geneugten, allebei dwaasheid in de ogen van de rest van zijn verwanten.

Na zijn schooljaren aardde Djelloul niet meer onder de zijnen in de woestijn. Uit balorigheid nam hij op zekere dag een wild varken onder zijn hoede. Het ongenoegen over dit onreine dier was binnen de clan immens. Djelloul werd uiteindelijk verbannen, weliswaar door nog een ander voorval, dat zo stuitend was, dat zelfs Zohra de ware toedracht ervan niet over haar lippen kreeg.

Belezenheid: een vloek of een zegen?

Leïla voelt zich verwant met Bouhaloufa. Als kind en tiener zit ze het liefst met haar neus in de boeken. En ook zij heeft de nodige aanvaringen met haar ouders, omdat ze niet zinnens is om haar schoolcarrière af te breken voor een gearrangeerd huwelijk.

Haar grootmoeder staat doorgaans aan haar kant. Tegelijk vreest die soms dat de boeken haar kleindochter op de dool brengen. Leïla probeert haar dan uit te leggen dat ze haar net bevrijden van de gekmakende onderdrukking, die ze in het dorp ervaart.

Later, als vrijgevochten studente geneeskunde in Oran, krijgt ze het dan weer knap lastig door de arabisering, die het land na de onafhankelijkheidsstrijd kent. Initieel was het de bedoeling om de Arabische taal en cultuur te versterken, maar in de praktijk werd ook de deur naar de fundamentalistische islam erdoor opengezet.

Orale verteltraditie versus de weg der boeken

De roman eindigt met Leïla’s voornemen om in Frankrijk haar studies af te ronden. Vooraleer ze die weg inslaat, brengt ze wel nog een laatste keer hulde aan haar inmiddels overleden grootmoeder, die de mondelinge traditie en het geschreven woord tot het eind met elkaar probeerde te verzoenen:

‘Soms als jij er niet bent, krijg ik zin om je boeken te verbranden, zodat je van hen verlost bent. Maar ik weet dat zij ook verhalen vertellen, dus heb ik eerbied voor ze. Maar zie je, onze strijd is ongelijk. Ik ben alleen en zij zijn met zovelen, terwijl ze ook nog over de macht van het stilzwijgen beschikken. Dat is de kracht van de kolonisatie: reusachtige middelen tegenover de beperkte bronnen van de onkunde. Daarin ligt misschien wel het overwicht dat het geschreven woord op de spreektaal heeft. Het ene heeft de stem, de vergankelijke kracht van het leven. Het andere de duurzaamheid en de onverschilligheid van eeuwigheid.’

Meer lezen?

Tahar Djaout: De wachters. Vertaald door Hester Tollenaar. Uitgeverij Jurgen Maas, Amsterdam, 2024. 191 pagina’s. ISBN: 978 90 833441 0 2

Mijn recensie van De wachters op Mappalibri

Malika Mokeddem: De blauwe mensen. Vertaald door Désirée Schyns. Uitgeverij De Geus, Breda, 2002. 317 pagina’s. ISBN: 978 90 5226 825 8

Benieuwd naar de Berberbibliotheek?

Zowel De wachters als De blauwe mensen gaat over de moeilijke evenwichtsoefening van een land in ontwikkeling: de moderniteit omhelzen en tegelijkertijd tradities in ere houden. Diezelfde uitdaging kenmerkt ook het leven en werk van de Marokkaanse Ahmed Bouanani.