In de kijker – Zeepijn van Oostende tot Ombrosa: in het spoor van Charlotte Mutsaers en Italo Calvino

‘Ik zal het maar verklappen: dwars door het rijk der wereldliteratuur voert een onsterfelijk spoor van dennennaalden en je hoeft het maar te volgen om uit te komen bij teksten die steken als spelden, dansen als kaarsvlammetjes en ruisen als de zee. Zullen we dan maar?’ Met deze uitnodiging trekt Charlotte Mutsaers je binnen in haar boek Zeepijn. Na dit memoir dat ze opbouwde rond een heel aparte leesgeschiedenis (her)las ik Italo Calvino’s roman De baron in de bomen. Daarin botste ik zowaar op nog twee sprekende zeepijn-passages!

De geest van James Ensor in Zeepijn

Na vijfentwintig jaar heb ik eindelijk Zeepijn (1999) van Charlotte Mutsaers (1942) gelezen. Wat me met zoveel jaren vertraging dat laatste duwtje gaf, was de inspiratie die de Nederlandse schrijfster vond in Oostende, mijn eigen denkbeeldige paradijs.

Voor de vijftigste verjaardag van haar man zocht ze er een ouderwets zeesouvenir. Bingo, dacht ze, bij een etalage in de Vlaanderenstraat. Het was een heus rariteitenkabinet. Ze vergaapte zich onder meer aan een musicerende kikvors, verweerde maskers van papier-maché, een geraamte op vier poten maar met een mensenschedeltje, schelpendozen en ook aan een asbak bestaande uit een zwarte man die kluift aan een wit, geschoend damesbeen. Ook al had een zwarte kannibaal niets met de zee van doen, en ook al was Charlotte Mutsaers’ man al jaren gestopt met roken, die asbak zou het toch worden.

Binnen vroeg ze naar de prijs. Maar wat bleek? Ze stond in het James Ensorhuis. De museummedewerker was wel zo vriendelijk om haar door te verwijzen naar een schelpenwinkel iets verderop, op de Groentemarkt.

Ensorhuis anno 2024

De gele vis

In de winkel met schelpen en aanverwante artikelen op de Groentemarkt laat ze haar oog vallen op een gele, stenen vis met een zout- en peperstel op zijn rug. Daartussen prijkt ook nog een mosterdvaatje. Op zijn flank is er een dennentakje geschilderd waaraan twee pijnappels hangen. De link tussen vis, zout en zee is voor de schrijfster zonneklaar. Peper kan er voor haar part ook nog bij. Mosterd vindt ze op het randje. Maar met het geschilderde dennentakje op de flank van de vis weet ze geen raad.

Van alle uitgestalde snuisterijen in “Ensor 2” blijkt uitgerekend de vis niet te koop. Charlotte Mutsaers druipt af, maar geeft zich niet gewonnen. Ze keert terug, koopt wat schelpen en deelt haar verbazing over het dennentakje met de winkelier. Een schot in de roos! De man bloeit helemaal open, want daarover breekt hij zich ook al tijden het hoofd.

Ze ziet nu een opening om de vis alsnog aan de haak te slaan. Haar voorstel? Dat hij haar de vis verkoopt en dat zij als tegenprestatie een boek schrijft waaruit moet blijken dat het dennentakje op deze vis even logisch is als de voor kerst versierde dennenboom in de winkeletalage. Meteen is al duidelijk dat het om een aparte logica zal/mag gaan. Het is namelijk al februari, wanneer de schrijfster de kerstboom in de Oostendse vitrine spot.

Kerstbomen op de zeedijk: tenenkrullend?

Om de verklaring te vinden die ze de winkelier verschuldigd is, volgt ze in haar leesgeschiedenis het spoor van dennennaalden aan zee. Daarbij is er, door toedoen van de auteur Eric De Kuyper, ook een opmerkelijke rol weggelegd voor een andere Oostendse schilder: Léon Spilliaert.

Forêt de sapins (1938) van Léon Spilliaert

Eric De Kuyper heeft zich namelijk in zijn boek Met zicht op zee laten ontvallen dat hij niet moet hebben van kerstbomen die op de zeedijk van Oostende zijn zicht versperren. In een (naar ik vermoed) fictieve correspondentie doet Charlotte Mutsaers een poging om hem op andere gedachten te brengen. In drie stappen “bewijst” ze dat Léon Spilliaert daar ondanks zijn toch eerder donkere geest wél vrede mee zou gehad hebben.

Stap 1: in een Spilliaert-catalogus las ze dat de schilder het oneindige van de zee en het strand terugvond in de zwarte massa’s van de dennenbossen in de Hoge Venen.

Stap 2: zijn gevoel voor dennen telde ze op bij zijn oog voor kerstlicht. Dit zag ze bijvoorbeeld doorschemeren in de maan, die in zijn werk soms ‘als een mistige kerstbal boven de zee hangt’, en in zijn zachtgekleurde dijklantaarns.

L’Arbre de Noël (1918) en Digue et lumières d’Ostende (1909) van Léon Spilliaert

Stap 3: bijgevolg geloofde ze stellig, dat ze ergens een kerstboom van zijn hand zou vinden. En zo komt ze in het boek Plaisirs d’hiver (1918) uit bij een litho in zwart-wit van een kamer vol kerstboom. Twee kinderen gluren verwachtingsvol om de op een kier staande deur, die met moeite verder open kan. Bij al die schittering was het voor Charlotte Mutsaers duidelijk. Hádden er in Spilliaerts tijd kerstbomen langs de dijk gestaan, dan had hij ze in al hun glorie geschilderd in plaats van ze weg te wensen.

Van Zeepijn naar De baron in de bomen

In Zeepijn blijkt dat verschillende schrijvers die Charlotte Mutsaers bewondert, zich minstens eenmaal in hun oeuvre op de pijnboom verlaten hebben – van onder meer Margriet de Moor in Eerst grijs dan wit dan blauw , over Francis Ponge in Le carnet du bois de pin tot de Mexicaanse dichter en milieuactivist Homero Aridjis in het poëtische essay ‘De vlinder en de schildpad’.

Het toeval wil dat ik kort nadat ik haar boek uit had, zelf op nog meer zeepijnen botste in De baron in de bomen van de Italiaanse Italo Calvino (1923-1985). Deze roman uit 1957 begint op 15 juni 1767 in het landhuis van baron Piovasco van Rondo in het fictieve Ombrosa. De twaalfjarige Cosimo, de oudste van de twee zonen des huizes, weigert de hem voor het middageten voorgeschotelde slakken. ‘Nee, nee, en nog eens nee!’ zei Cosimo, toen zijn vader aandrong. Daarop duwde hij zijn bord van zich af en besloot zijn eigen weg te gaan.

Dit verhaal rond kinderlijke ongehoorzaamheid en ouderlijk gezag wordt algauw een parodie over een (jonge)man die wil ontsnappen aan de druk van de mal waar hij in geduwd wordt. Cosimo wil de bestaande kaders doorbreken en zoekt het hogerop door in de bomen te gaan leven en nooit nog een voet aan de grond te zetten. Zijn nieuwe leven speelt zich af in een fantasierijke wereld, waarvan de strekking het best aansluit bij zijn kinderjaren. Die staan centraal in de eerste helft, die daardoor in mijn ogen ook het sterkste deel van het boek is.

De boom in

De jonge baron trekt na zijn geweigerde slakkenmaaltijd onberispelijk gekleed en gekapt de bomen in. Hij is piekfijn uitgedost, precies zoals zijn vader hem graag aan tafel ziet verschijnen. Maar Cosimo heeft verklaard dat hij nooit meer naar beneden zal komen en hij houdt woord.

Meteen na zijn vertrek leert hij op het naburige landgoed Viola beter kennen. Zij is de aanstellerige dochter van de Markies van Ondariva. Ze is tien en beschouwt Cosimo’s leven in de bomen maar als een dwaas spel. Van de fruitdieven, daarvan heeft ze een veel hogere pet op.

Hen, arme schooiers, maakt ze attent op plukklare vruchten in onbewaakte boomgaarden. Vervolgens begeleidt ze hen op haar dwergpaardje en slaat ze alarm, wanneer ze op heterdaad dreigen betrapt te worden door boze boeren of landeigenaren.

Een zeepijn als uitkijkpost in De baron in de bomen

Maar eigenlijk is dit onder één hoedje spelen met de fruitdieven allemaal al verleden tijd. Kort voordat ze Cosimo ontmoette, heeft Viola hen verraden. Nu de vriendschap bekoeld is, besluit ze op een dag om samen met Cosimo de dievenbende wat op te hitsen. Na een wilde achtervolging komen ze uit bij de buurt waar die schoffies in krotten en barakken wonen. Daar gaan de jongens tot spijt van Cosimo en Viola op in het stof en in de walmende baklucht van de kookfornuizen van hun moeders.

In de duisternis van de avond druipen de twee dan maar af. Cosimo via de bomen, Viola op haar paardje langs het strand. Uit de mond van Cosimo’s broer Biagio die het verhaal vertelt, klinkt het als volgt:

‘Daar was de zee. Je hoorde de kiezels rollen. Het was donker. Nu hoorde je een ander rollend geluid, meer rinkelend: het was het paardje dat vonken slaand over de kiezels draafde. Vanuit een lage, knoestige pijnboom keek mijn broer naar de lichte schaduw van het blonde meisje dat over het strand reed. Een golf met nauwelijks een kop kwam op in de zwarte zee, verrees en sloeg om; daar kwam hij helder wit aanrollen en brak; de schaduw van het paard met het meisje was er in volle vaart langs gestoven en zout water sproeide wit in het gezicht van Cosimo in de pijnboom.’

Het zal voorlopig de laatste keer zijn dat Cosimo en Viola samen iets ondernemen, want kort na dit avontuur wordt zij op kostschool gestuurd en blijft hij ontdaan achter.

Een zeepijn als voorleesplek in De baron in de bomen

Van een andere zeeden maakt Cosimo een voorleesplek. Wat voorafging? Hij heeft zich opgeworpen als boekleverancier van de voormalige rover Heidejan, die zijn crimineel bestaan ingewisseld heeft voor dat van veellezer. In ruil voor geschoten lijsters, hazen en patrijzen krijgt Cosimo van een Joodse boekhandelaar lectuur aangeleverd, die hij naar Heidejan doorsluist.

Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en Heidejan laat zich nog een allerlaatste keer tot een overval verleiden. Het is zijn rooftocht te veel. Hij wordt opgepakt en vliegt de cel in.

De verhoren en zijn proces kunnen hem gestolen worden. Hij is enkel benieuwd naar het vervolg van de roman Clarissa van Samuel Richardson (1748), die hij bij zijn arrestatie half uit had. Cosimo vat daarom het plan op om een exemplaar van Clarissa mee te nemen naar de gevangenis. Die is niet veel meer dan een torentje aan zee, met een zeepijn ernaast. Vanuit de top van de boom kan hij door de tralies heen Heidejan zien zitten en leest hij het resterende deel van het boek voor.

Meer lezen?

Charlotte Mutsaers: Zeepijn. Meulenhoff, Amsterdam, 1999. 254 pagina’s. ISBN: 978 9029 059466

Italo Calvino: De baron in de bomen. Vertaald door Henny Vlot. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1986, 2002. 256 pagina’s. ISBN: 978 9045 002767

Nog over Clarissa, or, The History of a Young Lady van Samuel Richardson: de roman gaat over de jonge Clarissa Harlowe. Haar familie wil dat ze trouwt met een rijke man die ze zelf verafschuwt. Onder die druk laat Clarissa zich ertoe verleiden om te vluchten met de geestige en onbeschaamde Robert Lovelace. Hij blijkt echter een onbetrouwbare hark te zijn, die daarenboven brutale seksuele avances maakt. Daar waar ze eerst nog viel voor zijn charmes, waakt ze algauw over haar deugdzaamheid. Aan de hand van vervlochten brieven wordt het verhaal van de destructieve aantrekkingskracht tussen de twee verteld. Het boek verscheen voor het eerst in 1748 en was meteen een groot succes.

Nog over het Ensorhuis in Oostende

James Ensor erfde het herenhuis in de Vlaanderenstraat 27 van een oom en een tante. Die hadden er een schelpen- en souvenirwinkel. Van 1917 tot aan zijn dood in 1949 woonde en werkte de schilder boven het winkeltje, dat hij sloot maar wel onaangeroerd liet. Na zijn dood werd het een museum.

Sinds de laatste renovatie die in de zomer van 2020 afgerond werd, bezoek je het smalle negentiende-eeuwse Ensorhuis vanuit het aanpalende hoekpand, het oude Hotel Regina Providence. Een deel van dit prachtige gebouw is omgevormd tot een interactief Ensor-belevingscentrum. Authentiek meubilair, reproducties op ware grootte en oud beeldmateriaal roepen er James Ensors leven en werk op.

En nog meer (dennen)bomen & ecologie in de literatuur?

Ik haalde hierboven ‘De vlinder en de schildpad’ aan. Dit is de Nederlandse vertaling van een poëtische essay van de Mexicaanse auteur en milieuactivist Homero Aridjis (1940). Het gaat onder meer over de monarchvlinder die al zo’n tweehonderd miljoen jaar bestaat. Van oudsher kwamen onafzienbare zwermen van deze vlinders naar de hoog gelegen Mexicaanse dennenbossen bij Llano de la Mula. Ze veranderden de sparren dan in versierde kerstbomen, de bosgrond in een gevlekt tapijt en de lucht in een beweeglijke hemel. Tegen de lente ging deze ‘zee van vlinders’ via de zogeheten Schilderskloof naar beneden en daalde in de straten van het dorpje neer. Vervolgens trokken ze naar het noorden, om pas begin november, tegen Allerzielen, weer terug te keren.

Vanaf zijn vroegste jeugd kende Homero Aridjis dit prachtige schouwspel en elk jaar opnieuw beklom hij de berg om de vlinders in het dennenbos te spotten. Vanaf de jaren zestig zag hij er echter almaar minder vanwege de nietsontziende boskap. Omdat het van kwaad naar erger ging, richtte hij in 1985 de Group of 100 op. Deze vereniging van vooraanstaande kunstenaars en intellectuelen zette zich in voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit in Mexico. Zo werden er onder Homero Aridjis’ leiding in 1986 maatregelen getroffen voor het behoud van de bossen waar de monarchvlinders overwinterden. In 1990 bekwam de groep ook een verbod op het vangen van zeeschildpadden. Enkele anderen leden van de Group of 100 waren Gabriel García Márquez, Juan Rulfo en Leonora Carrington.

Nog meer bomen voor een meer leefbare wereld in Dubbel geboekt – Uit de kunst: van Jean Giono’s ‘De man die bomen plantte’ tot ‘Zevenduizend eiken’ van Sara Baume