In Ik die nooit een man heb gekend van de Brusselse Jacqueline Harpman (1929-2012) overleeft een almaar kleiner wordend groepje vrouwen in een postapocalyptische wereld. Naarmate de jaren vorderen blijft de jongste, de vertelster, moederziel alleen over. Ik moest daardoor meermaals terugdenken aan de vrouw in De wand van de Oostenrijkse Marlen Haushofer (1920-1970). Ook zij worstelt zich immers zonder medemensen door de dagen na een catastrofe die zich geruisloos voltrok. Toch is De wand een stuk minder beklemmend.
Ik die nooit een man heb gekend
De vertelster van Ik die nooit een man heb gekend (1995, 2024) was nog een kind, toen ze samen met negenendertig andere vrouwen na een grote, onbevattelijke ramp in een ondergrondse kooi opgesloten raakte. Waarom ze daar zaten en in leven gehouden werden door hun bewakers, was hun een raadsel. Als bij wonder konden ze op een dag uit de kooi vluchten. Vijftien was de vertelster toen, maar voor de anderen bleef ze voor altijd “de kleine”. Dit nam niet weg dat ze na hun bevrijding een voortrekkersrol binnen de groep kreeg.

Van de ene op de andere dag konden ze gaan en staan waar ze wilden. Alleen vonden ze buiten de kelder slechts een oneindige vlakte. Talloze vragen drongen zich dan ook op. Waar precies bevonden ze zich nu eigenlijk? Was het weidse, eentonige landschap waarin nauwelijks iets bewoog nog wel de aarde? Waarom was er geen spoor meer van de bewakers? Wat was de zin van al hun verkenningstochten en hun geploeter te midden van zoveel niets? Hoeveel was hun herwonnen vrijheid waard in deze context?
Niemandsland
Jaren gaan voorbij. Voedsel is zowat het enige waar ze zich niet druk over hoeven te maken. In hun seizoensloze vacuüm treffen ze namelijk nog andere gevangeniskelders aan. Allemaal hebben die rijk gevulde koelcellen, die jaar in jaar uit blijven draaien.
Maar hoe kunnen ze hun bestaan betekenis geven? En wat met de tand des tijds waaraan ze niet ontsnappen? Ze krijgen immers af te rekenen met ouderdom, ongeneeslijke ziektes en dood. Welke rituelen uit een vorig leven zullen ze trachten in ere te houden om hun menselijkheid te bewaren?
De kleine, die nooit een man of een ander leven gekend heeft, berust het makkelijkst in het absurde van hun situatie. Ze is ook minder snel dan de anderen uit het lood geslagen. Ze blijft zelfs vrijwel onbewogen, wanneer Théa, de vrouw die haar het meest na staat, in haar armen sterft.
Het verlangen naar de ander
Met Jacqueline Harpmans tijdloze tragedie uit 1995 beleef je bladzijde na bladzijde de beklemming van de immens verlaten en doelloze wereld waartoe de vertelster een leven lang veroordeeld is.
Tegen het einde is ze de zestig voorbij. Intimiteit, liefde en verdriet heeft ze amper gekend. Toch heeft ze van die emoties net genoeg geproefd om mettertijd zelf het maar al te menselijke verlangen naar verbondenheid te ervaren. Vanuit die hunkering schrijft ze in de winter van haar leven haar verhaal neer:
‘Ik schrijf [bladzijden] vol met woorden en ik leg ze netjes op elkaar, maar daarmee besta ik nog niet, ze worden immers door niemand gelezen. Ik laat ze achter voor een mij onbekende lezer die misschien nooit zal komen opdagen – ik weet niet eens zeker of de mensheid de raadselachtige gebeurtenis die over mijn leven besliste, heeft overleefd. Maar als hij komt, zal hij ze lezen en dan zal ik tijd innemen in zijn hoofd. Mijn gedachten zullen in hem zijn: hij en ik, op die manier één, zullen iets levends creëren, iets wat niet ik is, want ik ben dan dood, en wat niet meer hem is zoals hij vóór het lezen was, want voortaan zal mijn verhaal, dat aan zijn denken werd toegevoegd, deel van zijn denken zijn.’
De wand
Ik die nooit een man heb gekend is een postapocalyptisch verhaal dat volledig losstaat van plaats en tijd en de verschrikking in beeld brengt van een almaar toenemend isolement, dat je uiteindelijk helemaal op jezelf terugwerpt. Het gegeven van alleen op de wereld te zijn zit eveneens in De wand (1963, 2021) van de Oostenrijkse Marlen Haushofer. Maar toch anders.
Ook De wand is het verslag van een vrouw die na een niet nader genoemde ramp haar leven vorm moet zien te geven zonder medemensen. Zij leeft evenwel niet in een onaardse leegte, maar in een heus bergdal met bos, grasland en een stuk akker. En in tegenstelling tot “de kleine” heeft ze minder moeite met haar afgezonderde bestaan. Wil dat zeggen dat ze het na de catastrofe makkelijk heeft? Nee, dat nu ook weer niet.

De vrouw is rond de veertig en sinds twee jaar weduwe. Wat voorafging aan de ramp die haar overkwam? Ze logeerde enkele dagen bij Hugo en haar nicht Luise, in hun jachthuis in de bergen. Wanneer die twee niet thuiskomen na een avondje uit in het nabijgelegen dorp, gaat ze samen met de hond van het koppel op onderzoek. Halfweg tussen de jachthut en het dorp stoot ze daarbij op een doorzichtige wand. Daarachter valt geen enkel teken van menselijk of dierlijk leven meer te bespeuren.
Ontdaan keert ze terug met Luchs, de hond. Ze gaat na wat er allemaal in huis is, om op korte termijn te overleven. Algauw stelt ze zich er echter op in dat ze misschien voor altijd op zichzelf aangewezen zal zijn. Ze prijst zich dan ook gelukkig wanneer ze kort na het opdoemen van de wand nog een koe aan haar kant aantreft. Verder voegt er zich een kat bij haar. Mettertijd worden er kittens en een stierkalfje geboren. Met elk van haar dieren raakt ze vergroeid, wat Marlen Haushofer hartverscheurend mooi beschrijft.
Weg van de nerveuze haast
Verder teelt ze aardappelen en bonen. Af en toe schiet ze een stukje wild, in de eerste plaats voor Luchs. Ze leeft op het ritme van de seizoenen en heeft best vrede met dit bestaan, waar ze ongevraagd in geworpen is. Van heimwee naar de nerveuze haast van haar vroegere stadsleven is geen sprake. Zelfs de afwezigheid van haar twee halfvolwassen dochters doet haar weinig tot niets. Het verleden associeert ze vooral met de aanwezigheid van anderen, die amper iets toevoegden aan haar leven. Meer nog, ze voelt zich ondanks al haar nieuwe twijfels en onzekerheden vrijer zonder hen.
In wezen is De wand dan ook een aanklacht tegen een kleinburgerlijke, voortsnellende samenleving die roofbouw pleegt op haar mensen en op de natuur. De kwalijke invloed van de mens zoals de schrijfster die destijds ervoer, is vooral de keerzijde van het bloeiende economische herstel na de Tweede Wereldoorlog. Verder speelt op de achtergrond ook al de dreiging van een kernoorlog. Die was immers reëel toen Marlen Haushofer De Wand aan het begin van de jaren zestig schreef.
Schrijven tegen de wanhoop

Bezorgdheid en wanhoop overvallen de vertelster uiteraard bij momenten wel, niet het minst in haar tweede winter. Net als het jaar voordien boezemt de uitzichtloosheid van de lange, schemerige namiddagen haar angst in. Bovendien werkt de misselijkmakende wreedheid nog na, waarmee ze kort ervoor in aanraking kwam. Wat die haar gekost heeft, was dan ook niet min.
Om haar verstand er niet bij te verliezen, schrijft ze nu tussen november en februari in de duistere middaguren aan een verslag van hoe de periode van haar isolement tot dan toe verlopen is:
‘Ik heb een hevige weerzin tegen dagdromen en ik merk dat de hoop in mij gestorven is. Het maakt me bang. Ik weet niet of ik het nog kan verdragen om alleen nog maar met de werkelijkheid te leven. Soms probeer ik met mezelf om te gaan als met een robot: doe dit en ga daarheen en vergeet niet dat te doen. Maar dat lukt slechts even. Ik ben een slechte robot, nog altijd een mens die denkt en voelt, en die twee dingen zal ik mezelf niet kunnen afwennen. Daarom zit ik hier alles op te schrijven wat er is gebeurd en het kan me niet schelen of de muizen mijn aantekeningen zullen opvreten of niet. Het gaat er alleen maar om dat ik schrijf, en omdat er geen andere gesprekken meer zijn, moet ik het eindeloze gesprek met mezelf op gang houden. Het zal het enige verslag zijn dat ik ooit schrijf, want als het af is zal er geen snipper papier meer in huis zijn waarop nog geschreven kan worden.’
Witte kraai
Tegen eind februari raakt het papier daadwerkelijk op. Bijna twee jaar is ze dan reeds alleen met haar wisselend aantal dieren. Gelukkig beginnen de dagen weer te lengen. Het is ook zeker dat Bella opnieuw een kalfje krijgt. Stier, haar eerste kalf, de katten Perle en Tiger, en ook Luchs, mogen er dan niet meer zijn, ze voelt dat er iets nieuws in aantocht is en dat ze zich daar niet kan aan onttrekken. Ooit, zo weet ze, zal ze zonder lucifers en munitie vallen. Toch als ze zolang mag leven. Maar eenmaal het zover is, zal ze dat onder ogen zien en een uitweg zoeken. Eerst zijn er nog genoeg andere andere dingen te doen.
Wanneer ze bij gebrek aan papier een punt zet achter haar verslag, ziet ze kraaien krijsend wegcirkelen boven het bos. Zodra ze helemaal uit het zicht verdwenen zijn, zal ze naar buiten gaan om de witte kraai te voeren, die al op haar zit te wachten.
Meer lezen/weten?
- Jacqueline Harpman: Ik die nooit een man heb gekend. Vertaald door Peggy van der Leeuw, in 2024 herzien door Rokus Hofstede. Met een nawoord van Margot Dijkgraaf. Uitgeverij Orlando, Amsterdam, 2024. 207 pagina’s. ISBN 978 90 83 377 001
- Mijn recensie van Ik die nooit een man heb gekend op Mappalibri
- Meer over Jacqueline Harpman in mijn post over haar roman Het Strand van Oostende
- Marlen Haushofer: De wand. Vertaald door Ria van Hengel. Uitgeverij Orlando, Amsterdam, 2021. 256 pagina’s. ISBN 978 94 93081 96 3
- Claire-Louise Bennett heeft een geestige verwijzing naar De wand verwerkt in haar roman Poel, zonder het boek evenwel expliciet te vermelden. Poel gaat over een jonge vrouw die zich terugtrekt in een cottage aan de Ierse westkust. Eerder werd het huisje gebruikt om hooi op te slaan en waarschijnlijk ook om er van tijd tot tijd een zwangere koe in onder te brengen. De vertelster heeft vrienden in de buurt, haar huisbazin woont vlakbij, maar ze is het liefst op zichzelf. Er gebeurt weinig, maar het weinige dat er gebeurt, merkt ze op. Zo bijvoorbeeld een windstoot die in de tuin aan de takken van een beuk rukt en een handvol kleine vogeltjes uit het gebladerte doet tuimelen. Allerhande kleinigheden zijn ook kapstokken voor verreikende hersenspinsels. Zo bijvoorbeeld de knoppen van haar fornuis, die het een na een laten afweten: daarbij overvalt haar een besef van de eindigheid van alles, omdat het haar doet denken aan De wand, waarin de vertelster haar leven bedreigd weet door haar slinkende voorraad lucifers, kogels en kaarsen.
- Saartje Van Camp, de Belgische celliste die al jaren aan de zijde van Spinvis speelt, liet zich inspireren door De wand voor het gelijknamige openingsnummer op haar avontuurlijke album In De Naam Van, dat in januari 2025 uitkwam.