Een liefdesroman, dat was volgens de uitgeverij van dichter en theaterauteur Hans Erich Nossack (Hamburg, 1901–1977) de beste zet om zijn carrière na de Tweede Wereldoorlog weer op gang te trekken. Het zou echter nog jaren duren vooraleer de schrijver toehapte. En ja: die liefdesroman, Op z’n laatst in november, was in 1955 een schot in de roos. Het boek wordt wel eens vergeleken met Madame Bovary. Het klopt dat Nossacks hoofdpersoon, de achtentwintigjarige Marianne, man en kind verlaat en Emma Bovary-gewijs hoopt om bij haar minnaar verlost te worden van de leegte, banaliteit en middelmatigheid van haar provinciale leven. Maar daar houdt de vergelijking in mijn ogen op. En nee: daar ben ik niet rouwig om.
‘Met u is het de moeite waard om te sterven.’
Marianne Helldegen, de echtgenote van een rijke Duitse ondernemer, ontmoet de schrijver Berthold Möncken voor het eerst bij de uitreiking van een literatuurprijs. Zij vertegenwoordigt op het event de firma van haar man, die de prijs in het leven riep. Hij, Berthold, is het prijsbeest. Tijdens de plechtigheid in de Kunsthalle heeft Marianne hem vanop afstand voortdurend in de gaten.
Wanneer ze er eindelijk in slaagt om zich een weg naar hem toe te banen, staan ze plots tegenover elkaar. Alleen: er wil dan geen woord over haar lippen komen. Ze wacht. Ze zou wel zijn stropdas willen rechttrekken, om iets om handen te hebben. Hoelang ze daar zo staan? Allicht korter dan het lijkt. En dan neemt hij het woord:
‘Met u is het de moeite waard om te sterven.’
‘Precies de goede woorden’
‘Ja,’ antwoordt ze. Niets meer of niets minder, want Bertholds woorden zijn precies de goede.
Marianne weet dan ook op slag dat ze haar man Max en hun zoontje Günther zal verlaten. Ze troont Berthold eerst mee naar haar thuis, waar ze wat spullen wil inpakken. In plaats van meteen mee binnen te gaan, komt hij op de proppen met het voorstel haar te zullen schrijven. Maar zij wil en zal er met hem vandoor gaan. Al verontrust het haar wel dat hij lijkt terug te krabbelen:

‘Het was dat uitwissende van hem wat me bang maakte. Hoe hij daar in de deuropening stond en niet binnen wilde komen, alsof hij zichzelf probeerde uit te wissen, en daarmee zou hij ook mij hebben uitgewist, en het huis en alles. Het kon elk moment afgelopen zijn en dan bleef alleen de herinnering aan … niet aan een droom, een droom vervliegt als de rook van een sigaret of als hoofdpijn … nee, aan een andere mogelijkheid, die ik had laten schieten, de enige andere mogelijkheid, en zoiets gaat niet voorbij zoals hoofdpijn, zoiets blijft je bij tot je eraan onderdoor gaat, en het verandert alles wat daarna komt in nietszeggend surrogaat.’
‘Het is herkenning, zonder bodem en gewicht.’
‘Woorden zijn gevaarlijk. Woorden zijn veel gevaarlijker dan u denkt. Ik kan het weten, het is mijn vak. Laat me nu alstublieft gaan.’
Met die motivering hoopt Berthold er nog vanonder te muizen. Maar Marianne laat hem niet gaan. Ze vraagt hem om beneden in de hal te wachten, terwijl ze haar zoontje Günther te slapen legt en gauw nog wat spullen pakt voor de reis. Terug beneden, onder aan de trap, opnieuw oog in oog met hem:
‘Ik had zijn adem moeten voelen, zo dicht stond ik bij hem, maar ik voelde hem niet, waarschijnlijk hield hij zijn adem in. Hij glimlachte ook niet, dat was het, als hij wel had geglimlacht, zou het alleen mijn glimlach zijn geweest die zich weerspiegelde in zijn gezicht. Maar in zijn gezicht was niets van mij, het was een en al verbazing, het was hulpeloos van verbazing en zo argeloos, och, zo argeloos, zo doorschijnend en ongrijpbaar van pure argeloosheid, dat het niet te verdragen was, dat je het gauw tegen je aan wilde drukken om het niet kwijt te raken en om het niet meer te hoeven zien, en dat toch niet durfde omdat het in je handen misschien in rook was opgegaan. Er zijn geen woorden voor. Het is herkenning, zonder bodem en gewicht, als kleuren in het ijs, niet koud, niet koud, zo teer en vluchtig, o …’
Mariannes echtgenoot Max neemt de hele toestand bij zijn thuiskomst vrij stoïcijns op. Een minachtende blik op Berthold kan hij weliswaar niet verbergen, maar voorts lijkt hij te denken dat het slechts een kwestie van tijd zal zijn, vooraleer zijn vrouw weer bij zinnen komt.
‘De regen doofde die veertien gelukkige dagen uit.’
Marianne en Berthold storten zich daadwerkelijk samen in een avontuur. Na een tussenstop van een tweetal nietszeggende weken in de stad D. volgt er een korte periode waarin ze onbekommerd gelukkig zijn. Dit overkomt hen in Ludwigshof, een piepklein grensplaatsje midden in de bergen. Ze verblijven er in een pension, tot Ludwigshof ineens zijn glans verliest door de onophoudelijke regen.
Daarop trekken ze verder naar nog een andere stad en huren er in een troosteloze wijk een kamer bij ene mevrouw Viereck. De bioscoop en het lawaaierige Café Blüthner zijn veruit het frivoolste wat de plek te bieden heeft. Dit vertier is voor Marianne belangrijk, want Berthold heeft overdag rust en stilte nodig om te schrijven aan een theatertekst. Om de middaguren door te komen zoekt zij dus vaak afleiding buitenshuis.
Berthold drukt Marianne op het hart dat hij op z’n laatst in november klaar zal zijn met het toneelstuk, dat dan aansluitend in première zal gaan. Als het een succes wordt, zal hij een Volkswagen kopen. Want die zal hen in staat stellen om te gaan en te staan waar ze willen en helemaal hun eigen baas te zijn. Daarmee raakt Hans Erich Nossack de obsessie met groeiende materiële welvaart aan zoals die in West-Duitsland in de naoorlogse Wirtschaftswunder-jaren heerste. Maar kan die wederopbouw de leegte tussen mensen vullen?
De Duitse Madame Bovary?
Op dit punt is de roman halfweg. Als je vindt dat ik al veel gespoild heb, weet dan dat de achterflap nog verder gaat. Ik hou het hierbij. Alleen dit nog: hier en daar wordt Op z’n laatst in november vergeleken met Gustave Flauberts Madame Bovary (1857).
Net als Emma Bovary verlaat Marianne man en kind in de hoop bij haar minnaar verlost te worden van de leegte, banaliteit en middelmatigheid van haar provinciale leven. Haar man Max leidt een levensmiddelenbedrijf en heeft daarmee zijn handen vol. De zaak gaat voor, maar niettemin wil hij wel het beste voor haar, net zoals dokter Charles Bovary het goed voorheeft met Emma.
Hier houdt de vergelijking in mijn ogen al op. Ik ben dan ook blij dat ik er vooraf geen lucht van kreeg, want tussen Emma Bovary en mij botert het niet. Mij is ze bijgebleven als een en al gejammer, zelfmedelijden en verlangen naar een leven boven haar stand. Ik werd kregelig van het belang dat ze hecht aan uiterlijkheden. Haar sentimentele dromen van luxe en avontuur werkten me op de zenuwen. Het zal wel waar zijn dat Flaubert een dosis ironie tussen de regels vermalen heeft, maar dit maakte het boek voor mij niet aantrekkelijker.
Nee, geef mij dan maar Marianne
Marianne verlangt ook naar een grootser en meeslepender leven, maar voorts is ze uit ander hout gesneden. Zonder verpinken ruilt ze een comfortabel leven voor een bestaan waarin ze genoegen moet nemen met een bed-bad-broodregeling. Daarenboven gaat het schrijven voor Berthold altijd voor. Dat ze hem (of toch zijn concentratie) in de weg zit, daar worstelt ze mee, maar niet op die Bovary-achtige klaagtoon.
Daarbij moet wel gezegd dat Emma Bovary het product is van een alwetende verteller. Marianne, daarentegen, krijgt van Hans Erich Nossack de kans om zelf haar verhaal te vertellen en dat doet ze zoals ze gebekt is – buitengewoon charmant en met de ramen van haar ziel wijdopen. Tegenover haar openhartigheid staat tegelijk ook haar (h)eerlijke onbetrouwbaarheid als vertelster, wat haar relaas des te innemender maakt.
Meermaals suggereert ze immers zelf dat het in werkelijkheid misschien allemaal heel anders was dan hoe zij het opdist. Dus ja, wellicht neemt haar verbeelding soms een loopje met haar. Want fantasie hééft ze! Zo haalt ze zich levendig conversaties voor de geest, waar ze zelf niet bij aanwezig was, om dan af te sluiten met iets in de trant van ‘zo ongeveer is het gegaan’. En dat doet ze tot en met het dramatische slot.
Meer lezen?
- Hans Erich Nossack: Op z’n laatst in november. Vertaald door Josephine Rijnaarts. Uitgeverij Oevers, Zaandam, 2023. 312 pagina’s. ISBN: 978 94 93 290327
- Hans Erich Nossack (Hamburg, 1901–1977) schreef vooral toneel en poëzie, toen de Tweede Wereldoorlog zijn leven op z’n grondvesten deed daveren. Een deel van zijn manuscripten ging verloren tijdens het grote bombardement van Hamburg in 1943. Om zijn carrière na de oorlog weer leven in te blazen, spoorde zijn uitgever hem aan om eens een liefdesroman te schrijven. Pas na verloop van tijd ging Hans Erich Nossack overstag. Het resultaat was zijn prozadebuut en tevens grote doorbraak Op z’n laatst in november (1955).
- Op z’n laatst in november is een van de tien boeken die me in 2024 het meeste leesplezier gegeven hebben. Klik hier voor het volledige lijstje.