Geboekt – Nice: parel aan de Azurenkust, die duister glanst in Patrick Modiano’s ‘Zondagen in augustus’

Een terloopse bedenking in De danseres (2024), de jongste roman van Patrick Modiano (1945), katapulteerde me naar Nice zoals de Franse Nobelprijswinnaar de parel aan de Côte d’Azur in Zondagen in augustus neerzet. Die bedenking? Dat een halve eeuw genoeg tijd is om ‘iemand anders te zijn geworden in een stad waar je oude sporen niet meer zichtbaar waren.’ Zoveel tijd heeft Patrick Modiano in Zondagen in augustus niet nodig om een schimmig waas op te trekken rond zijn in Nice belande personages.

Zondagen in augustus (1986/2014)

Jean en Sylvia hebben een ietwat knullige diamantdiefstal op hun geweten. Ze pleegden die vlak bij Parijs, in de buurt van het strand van La Varenne, aan de oevers van de Marne. Daar hadden de twee elkaar kort tevoren ontmoet. Zij lag er te zonnebaden. Hij maakte er foto’s voor een boek over rivierstranden. Er sloeg een vonk over. Onder het mom dat Jean nog informatie over La Varenne kon gebruiken stelde Sylvia hem voor aan haar partner Frédéric Villecourt en diens moeder.

Maar de eersteklas zwendelaar Villecourt kon over weinig anders praten dan over het Zuiderkruis, een diamant met een stamboom, waarvoor hij een geschikte koper zocht. Uit Modiano’s autobiografische Een stamboek weten we overigens dat zijn vader, die zich net als Villecourt inliet met allerhande duistere zaakjes, tijdens de Duitse bezetting een soortgelijke diamant kocht. Na de oorlog wilde hij er munt uit slaan.

Jean en Sylvia vatten het – bij nader inzien onzalige – plan op om er onder hun tweeën met de roze edelsteen van Villecourt vandoor te gaan. Na een nog vrij onbezorgde maand augustus in de badplaats La Baule, besloten ze hun toevlucht te zoeken in Nice, om vandaar verder te reizen naar Rome. Tegen hun verwachting in pakt Nice echter uit als een soort spookstad. De dagen lijken er buiten hun medeweten te verstrijken en ze krijgen er maar geen vat op hun leven. Hieronder volg je mee hun parcours.

Hun uitvalsbasis in de Rue Caffarelli

In de luwte van de Rue Caffarelli huren ze een gemeubelde kamer achter in de tuin van Villa Saint-Anne. Als de muren er op hen afkomen, gaan ze vaak naar Jardin d’Alsace-Lorraine, op nog geen vijf minuutjes wandelen daarvandaan. In de speeltuin van dit parkje voelen ze zich ongezien tussen de over hun kroost wakende moeders. Toch is hun onrust er nooit ver weg. Zo zal Jean zich later herinneren:

‘De eerste keer dat ik het gevoel kreeg dat we in deze stad in de val zaten, was in de Rue Caffarelli, toen het regende en ik kranten ging halen’.

Hotel Le Negresco op de Promenade des Anglais

De bar van hotel Le Negresco is een andere plek waar Jean een voorafschaduwing meent te zien van nakend onheil.

Le Negresco

Het prestigieuze belle époque hotel ligt aan de Promenade des Anglais, de strandboulevard die het uithangbord is van Nice. De portiers lopen er nog altijd aan en af in livrei. Zij dragen er mee toe bij dat het hotel veruit de meest tot de verbeelding sprekende locatie is op de Promenade, die in 1820 door de Engelse gemeenschap aangelegd werd. Talloze beroemdheden hebben de afgelopen honderd jaar in Le Negresco gelogeerd: Salvador Dalí, Walt Disney, Jean Cocteau, Grace Kelly, Elton John …

Vanuit de bar kijken Jean en Sylvia door het grote raam uit op de palmbomen in de tuin van het aan de geschiedenis van de Franse Rivièra gewijde Musée Masséna. Plots krijgt Jean het er benauwd:

‘We zaten gevangen in een aquarium en keken door het glas naar de hemel en het groen buiten. We zouden nooit meer vrij kunnen ademhalen’.

Jardin Albert I

Wanneer de avond valt, ebt Jeans angst weg, tot hij in een gedaante in donkergrijs pak bij de lift in de hotellobby Sylvia’s ex-partner Villecourt herkent.

Op de hoek van de Promenade des Anglais en de Rue Rivoli spreekt Villecourt met een van de chauffeurs van de statige daar geparkeerde huurauto’s. Daarna slentert hij weg over de linkerkant van de Promenade in de richting van de Jardin Albert I, waar overdag – nog altijd – een ouderwetse carrousel rondjes draait.

Café Queenie

Net als de carrouselpaarden lopen Jean en Sylvia in Zondagen in augustus van dan af aan in kringetjes rond, afgesneden van de buitenwereld. Die verstikkende tovercirkel wordt enkel doorbroken, wanneer ze in het gezelschap zijn van de Neals. Toch koesteren ze ook argwaan tegenover dit excentrieke echtpaar.

Queenie

Jean en Sylvia ontmoeten hen voor het eerst op hun vaste stek, het terras van het – inmiddels gesloten – café Queenie op de Promenade des Anglais.

Op die bewuste avond blijven ze er langer dan anders. Het wordt donker. De straatlantaarns verspreiden een onzeker, zachtpaars licht. Aan een tafeltje vlak bij het hunne, schuift ondanks het late uur nog een koppel aan. In haar avondjurk en bontmantel lijkt zij op weg naar een soiree. Hij maakt een afgepeigerde indruk, maar oppert niettemin om samen nog iets te drinken.

De man stelt zich voor als Virgil Neal. Hij is een Amerikaan, zijn echtgenote een Engelse. Allebei hebben ze sinds lang een band met de Côte d’Azur. Wanneer de lichtjes op het met glas omgeven terras van café Queenie doven, krassen ze alle vier noodgedwongen op.

De Neals kwamen met de wagen en stellen Jean en Sylvia voor om hen bij hun kamer af te zetten. Jean weet niet goed wat te denken van het visitekaartje dat hij onderweg naar de Rue Caffarelli toegestopt krijgt. Hij wil wel graag contact met ze houden, want ze brengen een beetje afleiding. Maar zijn ze te vertrouwen? Onder andere het Corps Diplomatique-kenteken van hun wagen stemt hem achterdochtig, ook al beweren ze dat ze de auto van vrienden geleend hebben.

Place Masséna

Place Masséna

Sinds ze Villecourt in levende lijve zagen in Le Negresco, laat zijn aanwezigheid hen niet meer los. Op een dag kruisen hun wegen zich daadwerkelijk opnieuw. Onder de arcaden van de Place Masséna loopt hij een krantenwinkel uit. Ook hij merkt hen op. Met wijdopen ogen en een starre blik beweegt hij zich tussen de talrijke voorbijgangers in hun richting. Jean en Sylvia doen alsof hun neus bloedt en slaan de verkeersvrije Rue de France in. Maar Villecourt haalt hen in en probeert hen de pas af te snijden.

Jean wil hem wegduwen, maar zijn armzwaai pakt te breed uit. Met zijn ellenboog raakt hij Villecourts lippen. Bloed druppelt van diens kin, maar daardoor laat hij zich niet van de wijs brengen. Hij maakt hen diets dat ze hem altijd op hun pad zullen vinden, tenzij ze het op een akkoordje rond de diamant kunnen gooien. Volgens hem is dat de enige manier om te voorkomen dat anderen zich met hun zaak gaan bemoeien. Daarop zetten Jean en Sylvia het evenwel op een lopen.

Achteraf nemen ze zich voor om het incident als volstrekt onbeduidend af te doen. Want wat stelde het nu eigenlijk allemaal voor? Ze recapituleren het voorval. Villecourts zonderlinge achtervolging. Zijn halfslachtige dreigementen. Het verbijsterende gemak waarmee hij hen liet ontkomen. En het bloed op zijn kin? Het leek wel getrukeerd. Was het misschien allemaal een droom?

Colline du Château

Vooralsnog overheerst hun gevoel dat ze zich gelukkig mogen prijzen met de aanwezigheid van de Neals. Zij zorgen bijvoorbeeld voor wat luchtigheid door Jean en Sylvia uit te nodigen voor een lunch in een chic Italiaans restaurant in Rue des Ponchettes, aan de voet van de Colline du Château. Het château staat er sinds de verwoesting van de citadel in 1706 evenwel niet meer. Je vindt er enkel nog de Tour Bellanda, een rond bastion gebouwd op de fundamenten van de oude citadeltoren.

Engelenbaai, met rechts een glimp van het monument voor de oorlogsslachtoffers aan de voet van de kasteelheuvel

De gemoedelijke sfeer slaat tijdens de lunch om, wanneer Virgil Neal interesse begint te tonen in Sylvia’s diamant – ze draagt hem altijd om haar hals, omdat ermee uitpakken haar de beste beveiliging tegen diefstal lijkt. Toch gaan Jean en Sylvia nog mee koffie drinken bij de Neals thuis. In de tuin van hun villa komt het Zuiderkruis nog een keer ter sprake. Virgil geeft te kennen de diamant te willen kopen voor zijn echtgenote, omdat ze tien jaar getrouwd zijn. Vanwege de verwaarloosde indruk die hun woonst maakt, gelooft Jean echter niet dat de Neals het geld hebben voor zo’n waardevolle edelsteen.

Cimiez

Met hun villa Château Azur doet Patrick Modiano in Zondagen in augustus overigens iets vreemds. Hij situeert de woning op nummer 50bis op de statige, met bomen omzoomde Boulevard de Cimiez, op zo’n vijftig meter van het kruispunt dat beheerst wordt door het voormalige Excelsior Régina Palace. Dit winterpaleis was speciaal voor de Engelse koningin Victoria gebouwd.

Boulevard de Cimiez

Als je de licht hellende boulevard oploopt, stel je echter twee dingen vast. Eén: er is geen nummer 50 (bis), de huisnummers op de rechterkant springen van 48 naar 52! En twee: het ontbrekende huisnummer ligt een stuk verder weg van het Régina-kruispunt. De Avenue Edouard VII, die Modiano vermeldt, omdat je vandaar over de gebalustreerde muur heen Château Azur goed kan zien liggen, bevindt zich dan weer wel op de “juiste” plaats.

Je kan Patrick Modiano’s poëtische ruimte in Zondagen in augustus, net als in andere van zijn romans, dan ook best vergelijken met een droomwereld die gecalqueerd is op de werkelijkheid, maar er niet altijd helemaal mee samenvalt. Door af en toe de reële en de gefictionaliseerde omgeving net niet te laten overlappen brengt de auteur subtiel iets onbestemds in zijn werk. Hetzelfde effect creëert hij trouwens door een ijl waas te leggen over cafés, restaurants, hotelkamers en andere plekken waar zijn personages zich ophouden.

Coco-Beach

Een diner met de Neals in Coco-Beach luidt het begin van het einde in. Het restaurant Coco-Beach was een instituut in Nice. Wás, want sinds een brand in 2017 is het gesloten. Je kwam er via de Quai des Deux-Emmanuel aan de jachthaven.

Coco-Beach

In Zondagen in augustus schittert het etablissement nog in volle glorie. Het verheft zich zo’n tien meter boven de Middellandse Zee. Door het raam rondom de gelagzaal lijkt het alsof je op een schip zit. De hele Engelenbaai strekt zich voor je uit. De baai zou zijn naam trouwens te danken hebben aan de zee-engelen die er vroeger voorkwamen, een haaiensoort met grote borstvinnen die aan engelenvleugels doen denken.

De restaurantgasten hebben uitzicht op het door schijnwerpers verlichte monumentale herdenkingsteken voor de oorlogsslachtoffers aan de voet van de Colline du Château. Verderop langs de baai baden de Jardin Albert I alsook de melkwitte gevel en de roze koepel van hotel Le Negresco in het lantaarnlicht.

Quartier du Port, jachthaven

De locatie en het schitterende uitzicht staan in schril contrast met Jeans onbehagen over de toon die Virgil Neal aanslaat tijdens wat hun laatste diner zal worden.

Jeans ongenoegen bereikt het kookpunt bij het dessert, wanneer Virgil Neal zich naar Sylvia toebuigt, zijn wijsvinger over haar diamant laat glijden en daarbij een toespeling maakt op haar ‘glimmertje’. Hoewel de spanning vanaf dan te snijden is, stelt Neal voor om nog samen naar Cannes af te zakken.

Jean en Sylvia brengen tal van bezwaren in, maar tevergeefs. Het jonge stel belandt aan de jachthaven weer bij de Neals in de wagen en dan gaat het richting Cannes. Tenminste, dat is het plan.

Zeven jaar later

Dit alles is zeven jaar geleden gebeurd. In al die tijd is Jean de film van die laatste avond almaar blijven afdraaien. Hij woont nog in Nice, zonder Sylvia, op een kamer in het voormalige, imposante hotel Majestic. Dit ligt precies in de bocht vanwaar de Boulevard de Cimiez verder klimt, voorbij de villa die destijds van de Neals was, richting Jardin des Arènes, het park met zijn uitgestrekte grasperken vol olijfbomen bij het Musée Matisse.

Majestic

De beelden van toen zijn hem blijven achtervolgen. Nog altijd zoekt hij dezelfde plekken op, in de hoop alsnog klaarheid te scheppen rond wat er hem destijds overkomen is. Dit lukt hem tot op zekere hoogte, maar niettemin blijft hij ook zo’n typisch Modianeske verteller, die vastzit in het ongrijpbare verleden.

Meer lezen?

Patrick Modiano: Zondagen in augustus. Vertaald door Edu Borger. Em. Querido’s Uitgeverij, 2014. 173 pagina’s, ISBN 978 90 214 5827 4

Meer over de “musique Modianesque” op Boekanza

Patrick Modiano: De danseres. Vertaald door Paul Gellings. Em. Querido’s Uitgeverij, 2024. 104 pagina’s. ISBN: 978 90 214 8999 5

Mijn recensie van De danseres voor Mappalibri